Lira Elegans 2.0
Artikel nr.
9
-
05/2024

Steen voor steen

Een nieuwe kijk op de bouw van de Kesselse Sint-Salvatorkerk

1. Inleiding

De statige Sint-Salvatorkerk (nu Sint-Lambertuskerk) heerst al eeuwen over het dorpscentrum van Kessel, net ten oosten van de stad Lier. Tussen het begin van de 13de eeuw en het einde van de 18de eeuw viel Kessel kerkelijk onder het kapittel van de Sint-Gummaruskerk en administratief binnen de Lierse Bijvang.1 Volgens een lokale legende is de kerk gebouwd met de overtollige bouwmaterialen van de Sint-Gummaruskerk. Uit voorgaand onderzoek is geweten dat de huidige kerk ruwweg tussen 1300 en 1500 werd opgericht.2

Deze studie zal de ontwikkeling van het kerkgebouw gedurende deze periode volgen aan de hand van de sporen die de middeleeuwse steenhouwers achterlieten bij het vervaardigen van de bouwstenen. De waargenomen sporen werden fotografisch gedocumenteerd en ingetekend op een grondplan, een gewelvenplan en doorsnedeplannen (zie bijlage).

Er zal in deze studie verder gebouwd worden op het eerdere werk van J.B. Stockmans (1910) en R.A.G. Lemaire (1942).

1.1. Steenbewerking als nieuwe dateringstechniek

In 1991 begon Frans Doperé met een studie van de steenbewerkingstechnieken in de regio Noord-Frankrijk en België. Een kwarteeuw later volgde het synthesewerk “Dater les édifices du Moyen Age par la pierre taillée”, waarmee de methode toegankelijk gemaakt werd voor gebruik door bouwhistorici, archeologen en andere onderzoekers met interesse voor middeleeuwse architectuur. Het is opgevat als handboek dat op het terrein gebruikt kan worden.

De methode gebruikt als basis de materiële sporen van steenbewerking uit het verleden en is daarmee in de eerste plaats archeologisch van aard. De observatie van de opeenvolgende technieken van steenbewerking doorheen een gebouw laat toe het verloop van de werf chronologisch te volgen. De relevante archivalische bronnen, dendrochronologische studie en vergelijkingen met andere middeleeuwse werven in de omgeving voorzien een anker in de tijd voor de lokaal geobserveerde chronologie. Tot op heden werd deze techniek echter nog maar weinig gebruikt in bouwhistorisch en archeologisch onderzoek, waar deze studie verandering in wenst te brengen.3

De bewerkingstechnieken veranderden doorheen de tijd in functie van de fysische eigenschappen van de verkozen steensoort. In het geval van het onderwerp van deze studie, de Kesselse Sint-Salvatorkerk, is dat Brabantse kalkzandsteen. De kerk is is opgebouwd in baksteen met aan de buitenzijde een natuurstenen parement. Structurele en decoratieve elementen zijn ook in natuursteen uitgevoerd. Op de meeste muurvlakken is aan de binnenzijde slechts een afwerklaag in pleister aanwezig.

De technische ontwikkelingen werden opgedeeld in drie fasen die elkaar in de loop van de 15de eeuw geleidelijk vervingen. De snelle opeenvolging van technieken in die periode maakt deze methode bijzonder interessant voor gebouwen die toen zijn opgetrokken en laat een relatief nauwkeurige chronologische datering toe (afbeelding 1).4

1.1.1. Fase I

Gekapte stenen in de traditie van fase I bewerking worden gekenmerkt door een fijne gebeitelde randslag in combinatie met verticale sporen van de steenbijl, de brede ceseel of het tandijzer op het centrale deel. Profielen worden bewerkt met de steenbijl of de brede ceseel. De bewerkingstechniek komt voor tussen de 12de en de vroege 15de eeuw.

1.1.2. Fase IIa

Vervolgens wordt de gebeitelde randslag ruwer uitgevoerd. De sporen op het centrale deel worden gemaakt door de steenbijl. Voor profielen wordt de brede ceseel gebruikt. Een combinatie van fase I en IIa komt enkel voor in het eerste kwart van de 15de eeuw. Fase IIa is kenmerkend voor de eerste helft van de 15de eeuw, maar komt soms ook nog voor in het derde kwart.

1.1.3. Fase IIb

Alle oppervlakken worden uitsluitend met de beitel bewerkt. Meestal is er geen randslag meer te onderscheiden van de rest van het bewerkte vlak. Volledig gebeitelde oppervlakken verschijnen vanaf de tweede helft van de 15de eeuw en kunnen tot het derde kwart van die eeuw nog samen met
fase IIa voorkomen.5

In het geval van de Sint-Salvatorkerk moet er opgemerkt worden dat de sporen van steenbewerking op de zichtbare natuurstenen elementen door eerdere restauraties en verbouwingen, bijwerkingen met pleister, mortel en cement, waterschade en bevuiling, soms slecht leesbaar zijn. Enkel de delen waar een bewerkingstechniek voldoende goed op herkend kon worden, zijn aangeduid op de ingekleurde plannen (zie bijlage).

Afbeelding 1: De opeenvolging van de drie fasen van steenbewerking doorheen de tijd, met voorbeelden uit de Sint-Salvatorkerk (© Frans Doperé en Kasper Dupré 2023).

1.2. Lemaire en de wederopbouw tijdens WO II

Op 14 mei 1940 werd de toren van de Sint-Lambertuskerk kort na 15:00u opgeblazen door de Belgische genie.6 Waneer de toren instortte richting het zuidwesten, sleurde deze ook het merendeel van het schip met zich mee (afbeeldingen 2 en 3).7 De gebeurtenissen van die namiddag werden beschreven door Lode Van Regenmortel in het “Kessels kultureel tijdschrift” Salvator (1972-1982):

“Gans onverwachts dagen aan de kerk enkele Belgische soldaten op en vertellen dat ze de toren moeten laten springen. Niemand gelooft hen, maar de soldaten beginnen inderdaad te hameren in de kerk, sleuren kisten naar binnen en zeulen met rollen draad.

Na de middag gaan soldaten aankloppen bij de inwoners van de huizen in de omgeving van de kerk. Op de zeldzame plaatsen waar zij nog iemand vinden, vertellen zij zonder veel komplimenten dat rond drie uur de toren zal springen. “En zorg er maar voor dat ge ver genoeg uit de buurt blijft!”

Een paar minuten na drie is het dan gebeurd. Plots, voor er enig geluid te horen was, ging er een schok door de toren. Dan pas klonk er een doffe knal, veel minder luid dan wij gedacht hadden en schijnbaar langzaam, haast zoals in een vertraagde film, stortte de toren in mekaar. Geen helse vlammen of vuur of hoog in de lucht weggeslingerde brokstukken zoals wij verwacht hadden. Maar wel een donderend, oorverdovend, secondenlang durend geraas en gekraak dat de grond tot ver in de omtrek deed daveren en hoog daarboven een enorme vuilgrijze, kolkende stofwolk die langzaam opsteeg en wegdreef.

En nadien niets anders meer dan die doodse onnatuurlijke stilte… Verslagen en zonder woorden trokken dan de weinige ooggetuigen naar hetgeen nog overbleef van onze eens zo prachtige oude kerk. Kinderen klommen reeds op het metershoge puin, gooiden brokken steen op de neergevallen klokken om die te doen galmen en riskeerden een ongeluk met evenwichtsoefeningen op de reusachtige eiken balken. Onze heer pastoor Van der Stee, waarvan weleens verteld werd dat hij nooit zijn gevoelens liet blijken, stond er bij te wenen als een kind.

De kerk zelf stond nog gedeeltelijk overeind maar de toren was één puinhoop die het kerkhof en de kerkstraat helemaal bedekte. Een duffe doordringende stofreuk hing er over de omgeving. Het neerstortende puin had verschillende grafkelders doen instorten en de opengebarsten zinken doodskisten gaven een makabere aanblik.
Maar anderzijds mocht het wel een wonder heten dat de ontploffing in de onmiddelijke omgeving zo weinig schade had verricht. Slechts één huis was werkelijk ernstig beschadigd. Een paar andere hadden lichte schade opgelopen maar wat haast niet te geloven was, van al de woningen in de nabije omgeving, waren er geen of slechts weinig ruiten gebroken.

Het oorlogsgeweld is na die meidagen tijdelijk wat geluwd en het puin van de toren werd opgeruimd.”8

Afbeelding 2: De kerk gezien vanuit het zuidwesten, in de toestand rond 1900 (Lens 1972, fig. 38).
Afbeelding 3: De resten van de kerk in 1940 met op de voorgrond Duitse militairen (Kessels Kultureel Tijdschrift Salvator 44, 49).

Het Commissariaat Generaal voor ’s Lands Wederopbouw stelde al snel Kan. prof. dr. Raymond A.G. Lemaire (KU Leuven) aan voor de wetenschappelijke begeleiding van de heropbouw van de kerk.9 Meteen werden de bruikbare delen uit het puin gehaald en geïnventariseerd.10 De nummering, merken en notities die in potlood op de stenen aangebracht werden, zijn vandaag nog zichtbaar op verschillende stenen in de binnenruimte van de kerk. Waarschijnlijk werd op een gelijkaardige manier tewerkgegaan als bij de wederopbouw van de Sint-Pieterskerk van Berlaar het geval was (afbeelding 4).11 Ter voorbereiding van de wederopbouw werd ook ondergronds archeologisch onderzoek. Hiervan zijn echter geen tekeningen, foto’s of plannen gekend. Enkel de beschrijvingen in het artikel van Lemaire uit 1942 geven enig inzicht over de bevindingen van deze opgraving.

Afbeelding 4: Een gelijkaardige methode werd toegepast bij de wederopbouw van de Sint-Pieterskerk van Berlaar (ARAT Architecten 2018, fig. 36; Architectuurarchief Vlaanderen, archief Frans De Groodt, dossier Sint-Pieterskerk).

Volgens Lemaire had de wederopbouw “mits enkele praktische en esthetische verbeteringen, geen ander doel dan de kerk in haar vooroorlogschen toestand terug te brengen”.12 Bijgevolg werden nieuwe bakstenen gebruikt terwijl zoveel mogelijk natuurstenen elementen hun oorspronkelijke positie zouden terugvinden. Het werk is zó goed uitgevoerd dat er vandaag, bij een bezoek aan de kerk, met moeite kan uit afgeleid worden dat, gedurende enkele jaren tijdens de Tweede Wereldoorlog, bijna de halve kerk niet meer overeind stond.

Bij de aanpassingen die afwijken van de vooroorlogse toestand horen de wijziging van het dak tussen de Sint-Salvatorkapel en het schip, de toevoeging van een nieuwe maaswerkbalustrade aan de kapel ter vervanging van deze die een eeuw voordien verwijderd was, de vervanging van de vensters en daken van de zijbeuken, het niet terugplaatsen van het maaswerk in het venster boven het westportaal en het bouwen van een nieuw ontworpen torenkap. De torenromp kreeg betonnen tussenvloeren en daar de waar het dak van de middenbeuk was verdwenen, werd dit vervangen door een moderne houten kapconstructie. Het proces van de wederopbouw is gedocumenteerd in een reeks foto’s, bewaard in de archieven van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium en de KU Leuven (afbeeldingen 5 en 6).13

Afbeelding 5: Binnenzicht tijdens de wederopbouw, waarin nieuwe bakstenen gecombineerd werden met zoveel mogelijk gerecupereerde natuurstenen elementen (© Universiteitsarchief KU Leuven ID 1103_DIGI_0007_0001_011507).
Afbeelding 6: Overzicht van de grotendeels heropgebouwde Sint-Salvatorkerk en toren vanuit het noordoosten (© Universiteitsarchief KU Leuven ID 1104_DIGI_0007_0001_011508).

1.3. Kerkpatroon

De patroon van de kerk is vandaag Sint-Lambertus, de Maastrichtse bisschop die rond 700 omgebracht werd met een lanssteek. De associatie met deze heilige is maar net twee eeuwen oud en begon onder het Franse bewind van keizer Napoléon I. Op 6 juni 1803 werd het bisdom Mechelen opnieuw ingericht, waarbij Kessel en Gestel als één parochie samengevoegd werden met als patroon Sint-Lambertus die tot dan toe enkel in Gestel voorkwam.14

Tot die datum waren in Kessel andere heiligen patroon van de dorpskerk. Net zoals de Lierse hoofdkerk aanvankelijk Sint-Jan-de-Doper als “patronus ecclesia” had, die later door de populariteit van de “patronus loci” Sint-Gummarus verdrongen werd, vond in Kessel waarschijnlijk een gelijkaardige ontwikkeling plaats. Vermoedelijk was de kerk eerst gewijd aan Sint-Mattheus-de-Evangelist, die als “patronus ecclesia” dienst deed. Deze wordt onder andere nog vermeld in 1562, 1653 en 1770. In de loop van de 14de eeuw lijkt de lokale verering van een mirakuleus kruisbeeld aan populariteit te winnen, waardoor de Salvator Mundi (Christus de Verlosser of Redder van de wereld) stilaan de positie van kerkpatroon innam.15

Omdat Sint-Salvator historisch de belangrijkste associatie met de kerk en het dorp heeft, wordt de kerk ook steeds zo benoemd in deze studie.

2. Bouwgeschiedenis

2.1. Voorgangers van de huidige kerk (vóór ca. 1280)

De oorsprong van het huidige gebouw is te vinden rond de eeuwwisseling van de 13de naar de 14de eeuw.16 Of er daarvoor al een kerkgebouw op dezelfde locatie bestond, was tot voor kort niet bewezen. Werken voor de plaatsing van een verwarmingsinstallatie in de vloer van de kerk in het voorjaar van 2000 brachten daar mogelijk verandering in. Hierbij werden muurresten gevonden die waarschijnlijk toe te schrijven zijn aan een voorganger van de huidige kerk.

De aangetroffen resten bestonden uit blokken ijzeroer, een vrij zacht materiaal dat uit de beemden langs waterlopen gewonnen wordt en na het drogen ervan gebruikt kan worden als stevige bouwsteen. Deze zachte ‘natuursteen’ komt voor in de valleien van de Kleine en Grote Nete, alsook de bijrivieren en de noordoostelijke Demervallei.17 Of deze resten de fundering van een ouder houten, lemen, bakstenen of natuurstenen gebouw vormden, is moeilijk af te leiden. Er was destijds geen archeologische begeleiding en de aangetroffen resten werden behalve een beperkte reeks foto’s niet verder vastgelegd op een plan, noch in tekeningen van de bodemopbouw (zogenaamde profiel- en coupetekeningen). Op basis van die fotoreeks werd getracht een plan op te maken van de diverse gevonden resten (afbeelding 7). Eventueel toekomstig archeologisch onderzoek zal dit ongetwijfeld moeten bijstellen en aanvullen, omdat de foto’s vrij donker en soms moeilijk te interpreteren zijn.

Afbeelding 7: Een gereconstrueerd plan van de werken in 2000, gebaseerd op de fotoreeks die toen gemaakt werd. Een eventuele toekomstige opgraving zal dit plan ongetwijfeld moeten bijstellen (© Kasper Dupré).

Om zich een beeld te kunnen vormen van de kerk(en) die aan het huidige gebouw voorafging(en), kan gekeken worden naar enkele opgegraven of nog in opstand bewaarde (pre-) romaanse kerken in de omgeving.

Een eerste, vroeg voorbeeld is de kerk van Ouwen (Grobbendonk), opgegraven in 1957 en 1976. Eind 8ste of begin 9de eeuw werd hier een houten kerkje opgericht op de plaats van een ouder Merovingisch grafveld. Het gebouw bestond uit een schip met aan weerszijden (mogelijk later aangebouwde) zijbeuken en aan de oostzijde een rechthoekig koor. Dit bouwwerk werd in de 11de of 12de eeuw vervangen door een romaanse kerk met rechthoekig schip en halfronde koorsluiting, die later volledig in gotische stijl herbouwd werd.18 Dit gebouw werd in 1721 gesloopt en in 1869 vervangen door een bakstenen kapelletje.19

Een tweede voorbeeld is gelegen in Puurs, waar een romaanse kerk bestond met een éénbeukig schip met een absidiaal of een rechthoekig koor. De funderingen waren opgebouwd in onregelmatige blokken witte kalkzandsteen. Zeer fragmentaire sporen suggereren mogelijk de aanwezigheid van een houten voorganger.20

De 10de-eeuwse kerk van Muizen werd tijdens en na de Tweede Wereldoorlog opgegraven. Hierbij werden resten blootgelegd van een polygonale of ronde centraalbouw naar het model van de paltskapel van Aken. Het is echter onwaarschijnlijk dat in Kessel een dergelijk prestigieus gebouw aanwezig was.21 Wel was dit gebouw ook deels gefundeerd op blokken ijzeroer.22

In de Duffelse Sint-Martinuskerk werd in 2011 een opgraving uitgevoerd. Hierbij werden verschillende bouwfasen blootgelegd, voorafgaand aan de neogotische kerk uit 1860-1865.23 De oudste vastgestelde funderingen zijn afkomstig van een romaans, éénbeukig kerkgebouw, opgebouwd in blokken kalkzandsteen en sporadisch ook in ijzeroer. Het gebouw had een transept, met aan de oostzijden telkens een apsis. De vorm van de koorsluiting kon niet vastgesteld worden. Later werd aan de westzijde een toren in Doornikse kalksteen aangebouwd.24

Tot slot is in Lier de doorheen de eeuwen sterk gewijzigde, maar nog in opstand bewaarde Sint-Pieterskapel aanwezig. Het vroeg-13de-eeuwse gebouw is in kalkzandsteen opgebouwd en heeft een kort schip, een transept en een halfronde koorapsis. Het is mogelijk dat de huidige resten deel uitmaakten van een grotere kerk.25

2.2. Oorspronkelijke gotische kerk (ca. 1280 – XIVA)

Afbeelding 8: Hypothetische reconstructie van de oorspronkelijke gotische kerk, met een licht afwijkende oriëntatie van het koor (© Kasper Dupré).

Het oudste gekende document uit de kerkarchieven dateert van 9 oktober 1283. Het betreft een briefwisseling tussen de toenmalige pastoor van Kessel, Johannes Vos, en de bisschop van Kamerijk, Ingelram II van Créqui. De pastoor zou om een aanvulling van zijn beperkte inkomen vragen ten dienste van zijn uitgestrekte parochie, waarop de deken van Mechelen het kapittel van Lier vraagt de zaak te onderzoeken. Uiteindelijk werd beslist dat de jaarlijkse vergoeding van 12 pond aangevuld moest worden met 100 schellingen of 5 Parijse pond. Hoewel moeilijk te bewijzen, wijst deze briefwisseling mogelijk op de start van de bouw van de oorspronkelijke gotische kerk, waarvoor aanzienlijke sommen geld nodig waren.26 Deze kerk vormt de kern van het huidige gebouw (afbeelding 8).

Lemaire identificeerde de vier westelijke schipzuilen als de oudste elementen binnen de huidige kerk. De basissen van de twee oostelijke zuilen hebben het oudste profiel (afbeelding 9). Van de buitenmuren stelde hij dat de oostelijke steunbeer en een bijhorend deel van de zuidgevel van de zijbeuk de oudste elementen van het huidige gebouw zijn, omdat deze archaïscher uitgewerkt zijn dan de meer robuuste noordelijke tegenhangers.27 Op basis van vergelijking met gebouwen in de regio, kende hij de bouw van de vroeggotische kerk toe aan de jaren rond 1300. Het uitzicht en de afmetingen van deze kerk kon hij reconstrueren met onder meer aanwijzingen uit archeologisch onderzoek.28

Ter voorbereiding van de wederopbouw van de toren, werden de funderingen ervan onderzocht. Ten noorden van de traptoren werd gezocht naar de oorspronkelijke westgevel van de vroeggotische kerk (afbeelding 10). Deze werd echter niet gevonden. Lemaire vermoedde dat de bouwstenen zorgvuldig waren gerecupereerd, zonder veel puin achter te laten. Wel werd een begraving aangetroffen onder de huidige westgevel, wat betekent dat deze zowel ouder is én zich buiten de kerk bevond ten tijde van de aanleg van het graf. Bovendien is deze westelijke travee langer dan de andere traveeën die tot de oudste vorm van de kerk gerekend worden en staat de huidige westgevel niet in lijn met de meest noordwestelijke steunbeer van de noordgevel. De oorspronkelijke westgevel moet zich dus verder naar het oosten bevonden hebben. Onder het pleisterwerk aan de binnenzijde werden inderdaad verticale bouwnaden aangetroffen die de locatie en dikte van de vroegere westgevel aangaven.29

Afbeelding 9: De basis van één van de twee oudste zuilen in de kerk, met steenbewerking van fase I (© Wouter Dupré).
Afbeelding 10: De wederopbouw werd voorafgegaan door opgravingen ter hoogte van de toren- en muurfunderingen (© Universiteitsarchief Leuven ID 1106_DIGI_0007_0001_011510).

In het verlengde van de noordgevel van de noordelijke zijbeuk werden onder de zuil die de huidige O.L.V.-kapel van de zijbeuk scheidt, de resten van een goed bewaarde steunbeerfundering blootgelegd.30 Volgens de opgravingen werd ook vastgesteld dat alle zuilen gefundeerd zijn op individuele volumes uit ruw gekapte cubische zandsteenblokken, niet op doorlopende muren als bij eerdere romaanse voorbeelden elders gekend is.31

Er zou kunnen vermoed worden dat de oorspronkelijke gotische kerk, zoals vandaag het geval is, vijf traveeën telde. Deze hypothese wordt echter tegengesproken door diverse aanwijzingen die verspreid liggen in het huidige gebouw. Een eerste kan gevonden worden in de positie van de Sint-Salvatorkapel. Deze staat één travee verder naar het westen dan de tegenoverliggende O.L.V.-kapel en het hoogkoor. Bovendien is de traptoren langs de interieurzijde van de zuidelijke zijbeuk afgewerkt met een buitenparement in natuursteen. Verder wordt dit torentje verlicht door kleine lichtspleten, wat een bijkomend argument is voor de oorspronkelijke positie van deze traptoren buiten de kerk.32

Een tweede aanwijzing kan gezien worden in een muurdeel op de zolder van de O.L.V.-kapel
(afbeelding 11). Hierin is een restant van de oude oostmuur (B) verwerkt. Ten westen daarvan ligt muurwerk dat opgebouwd is in bakstenen van groot formaat (A). Deze ten oosten daarvan zijn kleiner en van latere datum (C). Ook in de zuidelijke muur op de zolder van de Sint-Salvatorkapel werd een bouwnaad gevonden die de laatste oostelijke schiptravee van de rest van het muurwerk scheidt.

Tot slot legden opgravingen door Lemaire in de zijbeuken op deze traveescheiding de funderingen van de oorspronkelijke oostmuur verder bloot op een diepte van 50 cm.33

Afbeelding 11: De muur op de benedenverdieping van de O.L.V.-zolder met aanduiding van de bouwfasen (© Kasper Dupré, gebaseerd op Lemaire 1942, fig. 7).

Nu de afmetingen van de oorspronkelijke gotische schip bepaald zijn, resteren nog vragen over de vorm van het vroegere hoogkoor. Aangezien de kerk korter was, moet het koor ook verder westwaarts gestaan hebben. Dat het bestond, wordt bevestigd door een akte uit 1340, die de verkoop van een akker gelegen beneden het koor bespreekt.34

Ondanks “peilingen”, elke 25 cm tot een diepte van 150 cm tussen de oostelijke schippeilers en de halfzuilen aan de toegang het huidige koor, werden geen overtuigende resten aangetroffen van muurfunderingen. Ook opgravingen langs de huidige koormuren leverden geen resultaten op. Mogelijk zijn nog wel resten bewaard onder het koorgestoelte. Die zone kon destijds niet onderzocht worden. Behalve de breedte is dus niets gekend over het oudste gotische koor. Waarschijnlijk had het een vlakke oostgevel en een rechthoekig of vierkant grondplan.35

Lemaire suggereert dat het koor lager was dan de middenbeuk van het schip. Hiervan getuigen sporen op de twee oostelijke schipzuilen, welke niet tot het niveau van de kapitelen reiken en zo de maximale hoogte van de oude koormuren aangeven (afbeelding 33).

Van het oude (koor)dak van de oorspronkelijke gotische kerk zijn zeven sporen en één spant bewaard (afbeelding 13), hoewel deze zich niet op de oorspronkelijke locatie bevinden. De oude kap werd volgens de kerkrekeningen van 1488 uit elkaar gehaald en op hogere muren van de middenbeuk geplaatst.36

Het uitbraakspoor (afbeelding 14) op de huidige westelijke koormuur, zichtbaar op de schipzolder, kan verklaard worden door een verplaatsing van het dak die hieraan vooraf ging. Hierover volgt later meer, bij de bespreking van de bouw van het huidige koor (afbeelding 37). Het spoor geeft aan dat de kerk aanvankelijk met gebakken tegels gedekt was (afbeelding 15). De kap kan gedateerd worden op basis van gelijktijdige voorbeelden, vooral de begijnhofkerken in Leuven of Diest en late 13de-eeuwse en vroeg-14de-eeuwse kerkkappen uit Noord-Frankrijk en Luik. De vorm suggereert een mogelijke afwerking met een houten tongewelf, hoewel een open dakstoel niet uitgesloten kan worden.37

Op de zijbeuken lagen lessenaarsdaken met daaronder mogelijk halve, relatief vlakke tongewelven, gelijkaardig aan die van de begijnhofkerk van Tienen of de Sint-Katelijnekerk in Mechelen. De kalkzandstenen korbelen waarop het dak van de noordelijke zijbeuk rustte bestaan nog in het zuidelijke muurwerk op de zolder van de O.L.V.-kapel (afbeelding 11, A, later ook C).38 Bij gebrek aan een westertoren werd waarschijnlijk een dakruiter gebruikt voor het onderbrengen van de klok(ken).39

Afbeelding 12: Een tekening van de bewaarde oude kap (Lemaire 1942, fig. 9).
Afbeelding 13: Wat rest van de oudste kap op de huidige schipzolder. Zicht naar het westen met achteraan de kapconstructie uit 1941 (© Kasper Dupré).
Afbeelding 14: Het spoor op de westelijke koormuur, zichtbaar vanop de schipzolder (© Wouter Dupré).
Afbeelding 15: Een detailfoto van het spoor toont de afdrukken van gebakken tegels in de mortelresten (© Wouter Dupré).

De vensters van deze eerste kerk moeten kleiner geweest zijn dan de huidige, omdat deze de oorspronkelijke muurhoogte van de zijbeuken overschrijden en ook stilistisch van latere datum zijn. Waarschijnlijk waren de vensters gelijkaardig aan deze die zich vandaag in de in de oostelijke zijde van de beide zijbeuken bevinden. Voor de verlichting aan de zijde van de westgevel bestaan vooral gelijktijdige voorbeelden die een groot venster suggereren, zoals dat van de Sint-Jan-de-Doperkerk in Leuven.40 Anderzijds kan het venster in de latere toren ook gerecupereerd geweest zijn uit de oorspronkelijke westgevel, hoewel dit minder waarschijnlijk is.

Deze reconstructie van de gotische kerk in de oorspronkelijk vorm wordt ondersteund door het voorkomen van steenbewerking van fase I op de hiervan bewaarde elementen in de huidige kerk. Deze betreffen de vier westelijke zuilen van het schip, grotendeels de bovenliggende scheibogen, boogvelden en schalken, alsook de meeste halfzuilen in de zijbeuken. Deze laatste hebben bij latere verbouwingen wel wijzigingen ondergaan, zoals blijkt uit het sporadisch voorkomen van fase IIa en IIb.

De kerkwijding wordt gevierd op de tweede zondag na Maria-Geboorte (8 september) en gaat mogelijk terug op de voltooiing en wijding van de oorspronkelijke gotische kerk.41

2.3. Toren (XIVB)

Afbeelding 16: Plan van de kerk met de nieuwe toren, waarvoor de westelijke en zuidelijke zijbeukgevels deels herbouwd werden (© Kasper Dupré).

Volgens Lemaire werd er niet lang gewacht om een toren aan de nieuwe kerk toe te voegen (afbeelding 17). Een grote westertoren is immers een kenmerk van de kerkelijke architectuur in Brabant, met als uiteindelijk en letterlijk hoogtepunt de onvoltooide westpartijen van de Mechelse Sint-Romboutskathedraal (1452), de Leuvense Sint-Pieterskerk (1505) en het Nieuwerck van de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal (1521).42 In de directe omgeving was de Sint-Pieterstoren in Berlaar de oudst bewaarde, daterend uit de periode na 1230.43 In Bevel werd waarschijnlijk in de loop van de 14de eeuw een gelijkaardige 22 m hoge toren gestart.44 Bovendien werden in de nabije stad Lier tijdens de tweede helft van de 14de eeuw twee torens begonnen.

Het Lierse belfort (naast de lakenhal en later stadhuis) werd voltooid in 1369, zoals aangegeven wordt op de gevel door muurankers. In 1411 werd de torenromp verhoogd en kreeg deze hoektorentjes.45 Voor de bouw van de westertoren van de nieuwe Sint-Gummaruskerk werd in januari 1378 raad gevraagd aan bouwmeester Hendrik Mijs “uuten Ankere” van Mechelen, die ook het belfort voordien bouwde.46 De nogal ongebruikelijke keuze om daar aan de westzijde van de kerk te starten, zou misschien verklaard kunnen worden als een haastige reactie van de stad op de indrukwekkende nieuwe toren van het Bijvangsdorp Kessel, die tegen die tijd in aanbouw of zelfs al voltooid was.

De profielen van de bogen en de venster- en deuropeningen in deze torens zijn zeer gelijkaardig (afbeeldingen 17 en 18), wat zou kunnen suggereren dat bouwmeester Mijs voor deze drie projecten verantwoordelijk was, hoewel dit mogelijk ook het resultaat kan zijn van de toen heersende mode.47

Volgens de overlevering zou de Kesselse toren of zelfs de hele kerk opgebouwd zijn uit “den overschot” van de bouwmaterialen van de Lierse Sint-Gummaruskerk of -toren. Deze bewering valt niet te bewijzen noch te ontkrachten, hoewel zogenaamd “overschot” ongebruikelijk zou zijn bij het gebruik van kostbare witte kalkzandsteen. Bovendien was de toren van Kessel waarschijnlijk al klaar wanneer in Lier begonnen werd aan de nieuwe Sint-Gummaruskerk. Een andere versie van het verhaal zou de bouwstenen van de oude, daar in afbraak zijnde Sint-Jan-de-Doperkerk aanwijzen als oorsprong van de bouwmaterialen voor Kessel. Hiervan werd tot op heden geen nog overtuigend bewijs gevonden.48

Een eenvoudige oplossing voor de bouw van de toren in Kessel, zou een inplanting ten westen van de net voltooide kerk geweest zijn. Om een onbekende reden werd er echter voor gekozen de toren in te bouwen in de bestaande structuur. Daarom moest een deel van de westzijde van de kerk opnieuw afgebroken worden. Om het bijna vierkante grondplan van de toren te doen passen, werd de westgevel ongeveer 160 cm westwaarts verplaatst. Zo kwam deze gelijk te liggen met het uiteinde van de noordwestelijke steunbeer van de oorspronkelijke westgevel.

De twee westelijke schipzuilen werden gedemonteerd en herbruikt in de buitenmuren van de zijbeuken. Hiervoor werd de nodige ruimte in de muren uitgekapt, waarin de volledige herbruikte zuilen werden geplaatst, om zo als halfzuil dienst te kunnen doen. De zuidelijke zijbeuk werd deels herbouwd waarbij op voor de westelijke halfzuil wel nieuwe halve trommels gebruikt werden
(afbeelding 66).49

Afbeelding 17: De oorspronkelijke toestand van het westportaal met bovenliggend venster (Stockmans 1910, 54).
Afbeelding 18: Een plan van de toren door E. Careels uit 1937 (© Kerkfabriek Sint-Lambertus Kessel).

Volgens de opgravingen van Lemaire bestonden de funderingen van de nieuwe toren bestonden uit breuksteen. De pijlers aan de oostzijde stonden op blokken van 3 bij 3 m, die 2,5 m diep ingegraven zijn.50

Op deze zuilen zijn nog merktekens in een rode kleurstof zichtbaar. Het is goed mogelijk dat deze toe te kennen zijn aan de bouw van de toren. Ze lijken gediend te hebben als paringsmerken, aangezien telkens twee stenen met eenzelfde merk naast elkaar geplaatst zijn (afbeelding 19).

Mogelijk werd de toren gebouwd onder toezicht van pastoor Aert van Kessele, die in 1385 vermeld werd in akten van het Sint-Gummaruskapittel, of zijn onbekende voorganger(s).51

Op alle in 1940 gerecupereerde natuurstenen elementen van de toren zijn bewerkingssporen van fase I te zien (afbeelding 20). Deze omvatten de zuilen, bogen en de onderste treden van de traptoren. Ook de gewelfribben in de torentravee werden met eenzelfde techniek gekapt, wat bewijst dat deze gelijktijdig geplaatst werden. Voordien werd gedacht dat dit torengewelf pas in de late 15de of vroege 16de eeuw gebouwd werd, ten tijde van de verhoging en overwelving van het schip.

De huidige achtzijdige, licht ingesnoerde kap werd geplaatst ter vervanging van de oudere vorm met een lantaarn uit 1819-1821 (afbeelding 63).52 De oorspronkelijke kap kan sterk gelijkend zijn geweest op de huidige. Mogelijk was deze echter hoger en spitser, zoals in de gotische bouwtraditie gebruikelijk was. Zo was de eerste kap van de Sint-Gummarustoren 126 voet hoog en brandde deze in 1609 af na een blikseminslag. Deze werd vervangen door een nog hogere naaldspits van 140 voet, die in 1702 verwoest werd door brand. Pas in 1754 werd de huidige kap daar voltooid.53

Afbeelding 19: De merktekens in een rode kleurstof op de halfzuil in de zuidwestelijke zijbeuk. In potlood staan notities van de wederopbouw tijdens de Tweede Wereldoorlog (© Wouter Dupré).
Afbeelding 20: Steenbewerking van fase I, met de kenmerkende fijne randslag, op één van de torenzuilen (© Wouter Dupré).

2.4. Sint-Salvator- of Heilig-Kruiskapel (XIVd – vóór 1442)

Afbeelding 21: De bouw van de Sint-Salvatorkapel verliep waarschijnlijk in twee fasen. Het is echter niet duidelijk of het noordelijke deel van de kapel volledig voltooid werd alvorens de uitbreidng naar het zuiden begon (© Kasper Dupré).

De Sint-Salvatorkapel is misschien wel het meest bijzondere deel van de kerk en kent een complexe bouwchronologie op zichzelf.

De verering van Sint-Salvator en het Heilig Kruis wordt voor het eerst vermeld in 1377, in de vorm van een processie op Pinksterdag.54 Waarschijnlijk bestond deze al langer en kan deze in verband gebracht worden met de gelijknamige kapelanij in de Lierse Sint-Gummaruskerk uit 1317. Deze werd aangevuld met een tweede in 1348, welke mogelijk verwijst naar de Kesselse kapelanij.55

Het kruisbeeld heeft een 19de-eeuwse polychrome afwerkingslaag die aangebracht werd bij de restauratie van 1886 door het atelier Bressers uit Gent.56 Het kruis zelf lijkt (deels) ook van deze ingreep te dateren, wanneer het vergeleken wordt met een foto van het altaar uit 1873 (afbeelding 64). De fleur-de-lis-decoratie en glas- of bergkristallen kralen zijn toevoegingen die toegeschreven kunnen worden aan deze restauratie, aangezien beiden niet op de foto zichtbaar zijn. Volgens Hans Nieuwdorp, specialist laatmiddeleeuwse sculptuur en schilderkunst, heeft het beeld stilistische kenmerken van vóór 1400, hoewel zonder verder onderzoek op het beeld zelf niet te bevestigen valt dat het wel degelijk uit deze periode stamt.57 Al vóór de restauratie van Bressers, in 1849, werd gesproken van een "mirakuleus Kristusbeeld, welk beeld nu nog bestaat en zeer oud schijnt te zijn” (afbeelding 23).58

Afbeelding 22: Zeer goed bewaarde steenbewerkingssporen van fase I op de interne steunbeer aan de noordzijde van de kapel (© Wouter Dupré).
Afbeelding 23: Het kruisbeeld in de apsis van de kapel, dat al eeuwenlang de centraal in de lokale devotiepraktijk staat (© Wouter Dupré).

Lemaire stelt dat de bouw van de kapel verschillende jaren na de voltooiing van de toren begonnen werd. Mogelijk was dit opnieuw onder toezicht van pastoor Aert van Kessele en bijna zeker onder zijn opvolgers Hendrik Torf/Tolf (vermeld in 1417 en 1420) en Hendrik van Tongerlo (die tussen 1420 en 1442 genoemd wordt).59 De toegang tot de kapel wordt verleend door een grote boog en een kleinere ten westen daarvan. Hierin staat vandaag een 17de-eeuwse preekstoel. Oorspronkelijk was deze opening lager en werd het bovenste deel van de boog gevuld met een (gedecoreerd?) boogveld, door Lemaire gereconstrueerd naar het voorbeeld van het portaal van het Mechelse Schepenhuis (1374).60 Het werd op latere datum zorgvuldig weggekapt maar de aanzetten van gebeeldhouwde decoratie zijn nog net zichtbaar (afbeeldingen 24, 25 en 26). Beide openingen zijn origineel aan de kapel, aangezien beiden steenbewerking van fase I vertonen. Eerdere theorieën stelden dat de grootste boog een latere toevoeging is, wat nu dus weerlegd kan worden.61 Lemaires beschrijving van de “ingekapte” bogen verwijst naar de behouden oude zuidbeukmuur waar deze bogen ingeplaatst werden.62

Afbeelding 24: De toegang in de huidige toestand, met de 17de-eeuwse preekstoel (© Wouter Dupré).
Afbeelding 25: Resten van de oorspronkelijke deuropening naar de Sint-Salvatorkapel (© Wouter Dupré).
Afbeelding 26: Een hypothetische reconstructie van de toegang (Lemaire 1942, fig. 14).

De steenbewerkingssporen geven aan dat de kapel mogelijk in twee fasen gebouwd werd. In een eerste fase werden zeker de noordelijke travee en de apsis voltooid, aangezien ook het gewelf met fase I steenbewerking opgetrokken is (afbeelding 22).

Waarschijnlijk werd de kapel al snel te klein, waardoor ze onder druk van het sterk groeiende aantal bedevaarders zeer kort nadien naar het zuiden werd uitgebreid. Of de eerste travee volledig voltooid was alvorens het plan van de uitbreiding bedacht werd, is niet duidelijk. In de zuidelijke travee is een geleidelijke overgang te bemerken van delen in fase I en IIa naar delen in fase IIa alleen. De traptoren bij de kapel is volledig in stenen met bewerking van fase IIa opgebouwd. De boog naar de apsis werd onderaan langs de zuidzijde aangepast, waarschijnlijk om de zichtbaarheid vanuit de nieuwe aanbouw te verbeteren (afbeelding 27). Er werd bij de vergroting van de kapel ook een nis in de apsis bebouwd. De credensnis diende voor de plaatsing van ongewijd water en wijn en had vroeger onderaan waarschijnlijk een piscina (afbeelding 28).

Waarschijnlijk was de kapel in 1442 voltooid, omdat er op 5 april van dat jaar een vrijdagsmis ter ere van Sint-Salvator gesticht werd door Wouter (II) Noyens voor zijn ouders Wouter (I) Noyens en Lysbeth van Wesenbeke.63

Afbeelding 27: De aanpassing van de boog naar de apsis, mogelijk om de zichtbaarheid vanuit de uitbreiding te verbeteren (© Wouter Dupré).
Afbeelding 28: In de nis komt steenbewerking van zowel fase I als fase IIa voor (© Wouter Dupré).

De kap van de Sint-Salvatorkapel bestaat uit een combinatie van schaargebint met een recht stijlgebint op elkaar. In het onderste schaargebint staan de stijlen schuin, terwijl deze in het bovenste stijlgebint verticaal staan (afbeelding 29). Hiertussen is een windas met een gaffelwiel bevestigd, volgens de overlevering gebruikt bij het ophijsen van de oogst die op de zolders van de kapellen bewaard werd.64 Dit wiel werd mogelijk in relatie tot de dakkapel in de westgevel gebruikt. Doorgaans is er echter een opening direct onder het wiel voorzien, wat in de kapel uiteraard niet mogelijk is. Het zou dus ook kunnen dat het wiel een overblijfsel is van de bouw van de kapel (afbeelding 30).

De vorm van het verbindingsdak tussen de kapel en de middenbeuk, over de zuidelijke zijbeuk, is doorheen de eeuwen drie of vier keer gewijzigd. Sporen hiervan werden door Lemaire waargenomen op de noordelijke gevel van de kapel, nadat het schip was ingestort. Deze gevel werd bij de wederopbouw volledig vervangen, waarmee ook deze sporen grotendeels verdwenen (afbeelding 31).65

Afbeelding 29: Een tekening van de kap van de Sint-Salvatorkapel (Lemaire 1942, fig. 19).
Afbeelding 30: De windas met gaffelwiel op de Sint-Salvatorzolder (© Wouter Dupré)
Afbeelding 31: De noordgevel van de Sint-Salvatorkapel die bij de wederopbouw vervangen werd. Deze foto uit 1940 documenteert de nu grotendeels verdwenen sporen van verschillende daklijnen (Lemaire 1942, fig. 21)

2.5. Koor (XVA – XVc)

Afbeelding 32: Na de bouw van de Sint-Salvatorkapel werd de bouw van een nieuw koor aangevat. Het oude koor werd hierbij waarschijnlijk zo lang mogelijk in gebruik gehouden (© Kasper Dupré)

Volgens Lemaire is het huidige hoogkoor kort na de Sint-Salvatorkapel gebouwd. Hij stelt dat het schip hieraan voorafgaand met één travee naar het oosten werd uitgebreid.66 De studie van de steenbewerking en andere sporen suggereert echter een verschillende bouwchronologie. Vermoedelijk zagen pastoors Hendrik van Tongerlo of zijn opvolger Hendrik de Copeleir (die overleed in 1452) toe op de bouw van het nieuwe hoogkoor.

Enkel op de halfzuilen aan de ingang van het koor kan bewerking van fase IIa waargenomen worden. Deze werden waarschijnlijk gebouwd na de afbraak van de oostzijde van het oude koor, dat dan met een tijdelijke oostgevel moest afgesloten worden. Ook de hoekzuilen aan de ingang van het oude koor werden met fase IIa gebouwd tegen het nog bestaande oude muurwerk. Hiervan getuigen sporen aan de oost en zuidzijde of de oost en noordzijde van beide zuilen (afbeelding 33). Hierbij werden ook de scheibogen van het schip deels gesloopt en heropgebouwd, nog zichtbaar in breuklijnen op de boogvelden (die ook Lemaire al had gezien) en het voorkomen van de drie fasen van steenbewerking (afbeelding 34).67

Kort nadien werd de buitenmuur van het nieuwe koor opgetrokken (afbeelding 67). Hiervoor werden stenen met bewerkingssporen van afwisselend fase IIa en IIb gebruikt (afbeelding 35). De steunbeer die op de zolder van O.L.V.-kapel te zien is, draagt nog de oorspronkelijke afwerklaag met zeer nette voegen en gaaf bewaarde bewerkingssporen (afbeelding 36).

Pas op het laatste moment werd het oude koor volledig gesloopt en het schip verlengd, om zo weinig mogelijk verstoring in de werking van de kerk te veroorzaken. Mogelijk werd het koor ook rond deze tijd overwelfd, hoewel ook gewacht kan geweest zijn tot een latere datum. De gewelfribben vertonen enkel bewerkingssporen van fase IIb. In 1485 wordt immers melding gemaakt van werken aan “freijten die opte coer staen buyte” (de steunberen aan de buitenzijde van het koor), wat hier mogelijk mee in verband gebracht kan worden.68 Ook de licht afwijkende uitlijning van de gewelfribprofielen in relatie tot de profielen onder de bloemkapiteeltjes, doet een hiaat in de bouw van het koor vermoeden en is een ondersteunend argument voor een latere overwelving.

Afbeelding 33: Eén van de twee oostelijke schipzuilen, met aan de oost- en zuidzijde sporen waar de oude koor- en oostmuur waren ingebouwd. Het daar tot 1940 aanwezige pleisterwerk werd door Lemaire vervangen met kalkzandsteen (© Wouter Dupré).
Afbeelding 34: Zicht op de verschillende steenbewerkingsfasen op de zuidelijke middenbeukarcade (© Kasper Dupré).
Afbeelding 35: Op de bouwstenen van de muren en vensters van het koor komen afwisselend fase IIa en IIb voor (© Wouter Dupré).
Afbeelding 36: De goed bewaarde buitenafwerking van een steunbeer van het nieuwe koor, op de zolder van de O.L.V.-kapel (© Wouter Dupré).

Doordat het bewaarde houtwerk van het oude dak boven deze uitbreiding staat, moet van het oude koor afkomstig zijn, dat daarvoor op een lager niveau op deze locatie aanwezig was (afbeelding 37). Het spoor op de westelijke koormuur (afbeeldingen 14 en 15) dateert dus van een eerste verhoging, die het oude koordak op gelijke hoogte met het toenmalige middenbeukdak bracht, uit noodzaak door de uitbreiding ervan naar het oosten. Rond 1488 zou het nogmaals verhoogd worden, samen met de muren van de middenbeuk.

Afbeelding 37: Een schematische weergave van de verschillende verhogingsfasen van de daken (© Kasper Dupré).

In een kast in de sacristie worden drie gepolychromeerde kraagstenen bewaard (afbeelding 38). Deze vertonen vage steenbewerkingssporen van fase IIb en lijken door de afwezigheid van mortelresten en beschadigingen nooit gebruikt en terug uitgekapt te zijn geweest. Mogelijk dateren ze van de
19de-eeuwse restauratiecampagne, maar kunnen net zo goed voorbereid zijn voor gebruik in het koor in de 15de eeuw. De vorm suggereert dat twee van de stenen in de apsis plaats zouden kunnen nemen en één in het rechte deel van het koor geplaatst kan worden.

Afbeelding 38a en 38b: De drie kraagstenen die bewaard worden in de sacristie (© Wouter Dupré).

De kap van het nieuwe hoogkoor kan op basis van vormelijke kenmerken gedateerd worden in het midden van de 15de eeuw.69 Het is een overgangstype tussen de daken van de oudere Sint-Salvatorkapel en dat van de latere O.L.V.-kapel. Hier staan de stijlen van het bovenste schaargebint iets schuiner, maar nog niet evenwijdig met de dakhelling (afbeeldingen 39 en 40).

Afbeelding 39: Een tekening van de kap van de het nieuwe hoogkoor (Lemaire 1942, fig. 23).
Afbeelding 40: Overzicht van de koorzolder (© Wouter Dupré).

2.6. O.L.V.-Kapel (XVc – vóór 1477)

Afbeelding 41: Links een reconstructie van de oorspronkelijke rechthoekige O.L.V.-kapel; Rechts de latere uitbreiding naar het oosten met een apsis waarvoor vensters geschonken werden (© Kasper Dupré).

De kapelanij van Onze-Lieve-Vrouw werd kort vóór of in 1392 gesticht.70 Het gaat hier dus om een kapel bij of in de kerk zoals die toen bestond. Waarschijnlijk was rond het midden van de 15de eeuw ook deze ruimte te klein geworden en werd er begonnen aan de bouw van een nieuwe, grotere kapel.

De O.L.V.-kapel is het enige deel van de kerk waarover kerkrekeningen betreffende de bouw bewaard zijn gebleven. De oudste dateert van 1468 en bespreekt de schenking door “Claeus van Leemputte ende Kateline van Heesteren” van een venster voor “onser Vrouwen Coer” (de apsis) wanneer die voltooid zou zijn.71

De kapel was aanvankelijk rechthoekig en de apsis werd er pas later tegenaan gebouwd. Hiervoor vond Lemaire enkele argumenten. Een eerste aanwijzing is de kap van het rechthoekige gedeelte, waarvan de houten beplanking doorloopt onder die van de apsis tot op de oostmuur van de kapel (afbeelding 42). Als beiden in één fase gebouwd waren, zouden beide kapdelen in elkaar verwerkt zijn zoals in de Sint-Salvatorkapel het geval is. Een tweede argument is de aanwezigheid van een natuurstenen parement op de noordoostelijke steunbeer van het rechthoekige kapelgedeelte, zichtbaar aan de binnenzijde ervan op de kapelzolder. Ten derde blijkt de boogopening naar de apsis in de muur gekapt te zijn en niet ingebouwd, zoals Lemaire ontdekte wanneer hij het metselwerk onder de pleisterlagen bij de korbelen bestudeerde. Bovendien hebben de profielen in de gewelven van de apsis een licht andere vorm dan deze in het rechthoekige deel.

Tegen de tijd dat de eerste rekening beschikbaar is in 1469, lijkt men net aan de apsis begonnen of is deze volop in aanbouw. In 1490 bezoekt Rombout Keldermans het O.L.V.-altaar, waarschijnlijk in een raadgevende functie.72 Jan Cray/Goetleyen was tussen 1466 en 1501 pastoor en zag zeker de apsis van de kapel voltooid worden.73

Afbeelding 42: De zolder van de apsis van de O.L.V.-kapel, met linksonder de doorlopende beplanking van het rechthoekige deel van de kap (© Kasper Dupré).
Afbeelding 43: Het uitbraakspoor van de steunbeer tegen de oude noordgevel. Pas later werd de muur grotendeels vervangen door twee bogen (© Wouter Dupré).

De twee bogen die vandaag toegang verlenen tot de O.L.V.-kapel zijn ook niet origineel aan de bouw van deze ruimte. Destijds was de kapel, in tegenstelling tot de Sint-Salvatorkapel, (voorlopig) afgesloten door de nog aanwezige noordmuur van de noordelijke zijbeuk. Hierin kunnen één of beide oude zijbeukvensters door een deuropening vervangen geweest zijn, om zo toegang tot de kapel te geven. Sporen van de weggebroken steunbeer kunnen nog gezien worden aan de binnenzijde van de kapel, boven de zuil die de twee toegangsbogen ondersteunt (afbeelding 43). Zoals eerder besproken, werd ook de fundering van deze steunbeer onder de zuilbasis gevonden bij opgravingen door Lemaire.74

De traptoren van de O.L.V.-kapel had oorspronkelijk twee toegangsdeuren. Eén vanuit de apsis van de kapel en een tweede vanuit de noordelijke zijbeuk. Waarschijnlijk werd de toegang vanuit de zijbeuk toegemetst wanneer de eerder vermelde oude noordmuur gesloopt en de twee toegangsbogen geplaatst werden, aangezien deze aanpassing in dezelfde kleine bakstenen van laatmiddeleeuws metselwerk uitgevoerd werd als de rest van de kapel. De tweede deuropening zal dus maar kort in gebruik geweest zijn (afbeeldingen 44 en 45).

Afbeelding 44: Een restant van de dorpel van de deuropening naar de traptoren vanuit de noordelijke zijbeuk (© Wouter Dupré).
Afbeelding 45: De toegemetste deuropening, met hetzelfde baksteenformaat als het omliggende metselwerk (© Wouter Dupré).

Het voorkomen van de steenbewerkingssporen draagt weinig bij om de bouwchronologie van de kapel te begrijpen. Overal werd bewerking met de beitel (fase IIb) toegepast, die ten vroegste vanaf het tweede kwart van de 15de eeuw voorkomt (afbeelding 49).75 Waarschijnlijk werd pas in de tweede helft van de 15de eeuw met de bouw van de kapel gestart, kort na de verlenging van het schip naar het oosten.

Bijzonder is de aanwezigheid van merktekens op het grote noordelijke venster (afbeelding 46). Het is het enige deel van de kerk waar ingehouwen merken zichtbaar zijn. Waarschijnlijk zijn alle stenen van het venster gemerkt, maar zijn sommige merken ontrokken aan het zicht doordat deze op de voegzijden geplaatst zijn. De verschillende merken verwijzen vermoedelijk naar individuele steenhouwers. De merken met één verticale en meerdere horizontale lijnen zouden bijvoorbeeld het werk van eenzelfde steenhouwer kunnen zijn en tonen misschien het aantal geleverde stenen.76 Anderzijds zouden deze ook als laaghoogtemerken gebruikt kunnen zijn. Ook op één van de traptreden naar de kapel is een merk zichtbaar (afbeelding 47). Het zou hier ook kunnen gaan om een groevemeestersmerk.

Afbeelding 46: Een schema van de waargenomen merken op het noordvenster van de O.L.V.-kapel (© Kasper Dupré).
Afbeelding 47: Het merk op de onderste trede van de trap naar de kapel, vanuit de noordelijke zijbeuk (© Wouter Dupré).

De kap lijkt sterk op die van het hoogkoor. Verschillend is opnieuw de positie van de stijlen, die nu in het bovenste gebint bijna evenwijdig staan met de dakhelling. De zolder is in drie verdiepingen verdeeld. Onderaan vormt de ruimte boven de zuidelijke zijbeuk een eerste met tegels geplaveid niveau. Hogerop, net boven de gewelven van de kapel zelf, bevindt zich een tweede verdieping. Bovenaan, ter hoogte van de dekplaat, ligt een derde verdieping, die bereikbaar is via de zolder van de apsis (afbeelding 48).

Afbeelding 48: Een tekening van de kap van de O.L.V.-kapel (Lemaire 1942, fig. 25).
Afbeelding 49: Steenbewerking van fase IIb, zoals deze voorkomt in de kapelapsis (© Wouter Dupré).

2.7. Voltooiing van de gotische kerk (1477 – 1498)

2.7.1. Verhoging schip en overwelving binnenruimte
Afbeelding 50: Plan van de voltooide laatgotische kerk, in de toestand rond 1500 (© Kasper Dupré).
Afbeelding 51: Binnenzicht van de kerk rond 1900, met de laatgotische gewelfschilderingen en vergrootte vensters van de zijbeuken (©KIK-IRPA, Brussel ID A010230).

Het vervolg van de kerkrekeningen na 1470 laat toe de verdere afwerking van het gebouw in detail te volgen. Ook in deze periode zal pastoor Jan Cray/Goetleyen de werken overzien.77 In 1477 werden door Jan Haseldonc ontwerpen gemaakt van bogen en sluitstenen. Mogelijk wordt hier gesproken over de bogen die de O.L.V.-kapel vandaag van de noordelijke zijbeuk scheiden, waarna het deurtje vanuit de zijbeuk naar de traptoren dichtgemaakt kon worden. Enkele jaren later leverde hij twee sluitstenen voor de gewelven. Rombout van den Eynde leverde formelen en onderdelen van vensters, lijsten en halfzuilen. Jan Goes bracht 60 000 bakstenen die Jan Baten en zijn zoon meteen op elkaar metsten.78 Een jaar later, in 1489, werd Jan van den Eynde betaald voor zijn gekapte steen en halfzuil met basis.
Deze rekeningen spreken over werken in de zijbeuken. Door het plaatsen van nieuwe, grotere vensters, het slopen van de oude muur tussen de O.L.V.-kapel en het schip en de vervanging door twee bogen, alsook de verhoging van de muren en de plaatsing van stenen gewelven, werd het interieur opvallend verruimd. Tijdens deze bouwcampagne werd ook het deurtje in de noordelijke zijbeuk geplaatst (afbeelding 52), zoals aangetoond wordt door de steenbewerking van fase IIb op het profiel langs de buitenzijde.

Gelijktijdig met de werken aan de zijbeuken, werd Peeter van der Ryt en zijn medewerkers in 1488 gevraagd het dak “van den booke af te doen en weder op te stellen”. Hiermee wordt bedoeld dat het dak van de middenbeuk uit elkaar gehaald wordt en later op de nieuwe, verhoogde muren gezet zou worden.79 Vandaag is door de schade van 1940 slechts een deel van de kap bewaard. Lemaire stelde vast dat de elementen los en vrij slordig in elkaar pasten, met vele herkapte verbindingen en pengaten, wat door de activiteiten van 1488 én de voorgaande verplaatsing van de oude koorkap verklaard kan worden.80 Het hergebruik van oudere kappen als besparende maatregel komt relatief frequent voor.81

In 1495 ontvangt Mattheus van den Eynde zijn loon voor het maken van formelen voor de vensters in “den boch” (de verhoogde middenbeuk). De natuursteen die gebruikt werd in deze vensters en lijsten was afkomstig van Steenokkerzeel. Jan Baten en zijn zoon Gommaar, Gommaar Clays en Heyn Wouts zijn dat jaar ook nog aan het werk als metsers. Drie jaar later worden nieuwe sluitstenen geleverd na een vergadering van de kerkmeesters met Antonis Keldermans en Jan de Vleesschouwer van Mechelen. Het jaar 1498 betekent waarschijnlijk de voltooiing van de verhoging van de kerk, met het afwerken van de nieuwe gewelven in de middenbeuk.82 Alle hierboven besproken delen van de kerk vertonen steenbewerkingssporen van fase IIb.

De nieuwe gewelven van de middenbeuk en het koor werden kort nadien beschilderd rond de sluitstenen. Deze werden eind 19de eeuw opnieuw vrijgelegd en hersteld met olieverf onder leiding van Jan Baetens. Ze werden als volgt beschreven in de Gazet van Lier op 15 maart 1891: “De panden zijn versierd beurtelings met gevlochten bloementakken, en met bouwkundige vormen des tijds, met bloementuilen bekroond. Alles is met de losse hand, zonder voorloopige teekening, geschilderd, en geene twee bloemen zijn dezelfde” (afbeelding 51).83 Een groot deel van de gewelfschilderingen in het schip gingen verloren in 1940. Vandaag liggen de resterende schilderingen weer verborgen onder een witte afwerklaag.84 Een gelijkaardige gewelfschildering is bewaard in de oostelijke kranskapel van de Aalsterse Sint-Martinuskerk (afbeelding 53).85

Afbeelding 52: Detailfoto van het deurtje in de noordelijke zijbeuk, met oorspronkelijk ijzeren beslag (© Wouter Dupré).
Afbeelding 53: De gewelfschilderingen in de oostelijke kranskapel van de Aalsterse Sint-Martinuskerk, uit ca. 1500 (© KIK-IRPA, Brussel ID G005135, foto door Jean-Luc Elias).
2.7.2. Laatmiddeleeuws natuurstenen kerkmeubilair

Eens het kerkgebouw voltooid was, kon de aandacht verschuiven naar de invulling van het interieur met meubilair.

2.7.2.1. Doopvont

De doopvont van de Sint-Salvatorkerk is gehouwen uit een grijze natuursteen. Het merkteken wijst op een zekere ouderdom en ook de stijl doet een vroeg-16de-eeuwse datering vermoeden, hoewel het oppervlak mogelijk in de 19de eeuw herkapt werd (afbeelding 54).86 Vandaag staat dit meubel opgesteld in de Sint-Salvatorkapel. Voordien stond deze in de doopkapel uit 1848, aan de noordzijde van het hoogkoor. De oorspronkelijke locatie van de doopvont was de zuidoostelijke hoek van de kerk, waar nu een biechtstoel staat.87

Afbeelding 54a en 54b: De doopvont staat vandaag in de Sint-Salvatorkapel, rechts het merkteken op de basis (© Wouter Dupré).
2.7.2.2. Doksaal

Op 26 juni 1509 werden de bouwmeesters Laureys I Keldermans en Hendrik Perre (mogelijk wordt Hendrik van Pede bedoeld) aanbesteed voor de bouw van een doksaal ter afsluiting van het hoogkoor.88 Hiervan is vandaag niets meer in situ bewaard. Volgens de overlevering zijn de twee arduinen halfzuiltjes van het Salvatorkapelletje (ca. 1651) langs de steenweg naar Lier nog restanten van dit laatgotische doksaal, dat rond die tijd gedemonteerd werd.89 De overgebleven delen bestaan uit twee zuilschachten en twee zuilbasissen, die oorspronkelijk niet samenhoorden. Dit kan gezien worden in het profiel van de basissen dat verder loopt langs de achterzijde, terwijl dat van de zuilschachten verder doorliep in een niet-bewaard aangrenzend element (afbeelding 55). Daaruit volgt dat er minstens vier zuilen in het doksaal aanwezig moeten geweest zijn.

Afbeelding 55: Het Sint-Salvatorkapelletje aan de Liersesteenweg, waarin diverse elementen van het doksaal verwerkt zijn (© Kasper Dupré).

De bouw en latere afbraak van het doksaal liet sporen na in de halfzuilen aan de toegang van het hoogkoor. Deze starten bovenaan, drie lagen onder het niveau van het kapiteel van de daarnaast gelegen oostelijke halve schipzuilen. Halverwege is er een onderbreking van drie lagen onbeschadigde steen. Ook onderaan stopt het spoor drie lagen boven de zuilbasis, welke zelf ook onbeschadigd bleef (afbeelding 58).

Er zijn in de regio slechts enkele voorbeelden van laatgotische doksalen bewaard gebleven. De reconstructie van het uitzicht van het doksaal dat ooit in de Sint-Salvatorkerk stond, is dus een uitdaging. Het meest nabije voorbeeld is dat van de Sint-Gummaruskerk van Lier, daterend van 1535-1538. Dit is bijna 30 jaar jonger dan dat van Kessel en werd vervaardigd door de Mechelse steenhouwers Frans Mynsheren en Jan Wisschavens. Zij namen als voorbeeld de doksalen van de
H.-Geestkerk van Nekkerspoel en dat van de Minderbroederskerk van Mechelen, maar het Lierse doksaal zou rijkerlijker uitgewerkt zijn. Hendrik van Pede bezocht de werf nadat de funderingen van het doksaal gelegd waren, om raad te geven na problemen die zich voordeden bij de opbouw.90

In de Sint-Jan-Evangelistkerk van Tervuren is één van de oudste doksaalvoorbeelden bewaard, hoewel in een verplaatste positie (afbeelding 56). Het dateert van 1517-1527. Het werd besteld bij Mathijs III en Andries III Keldermans en zou een kopie zijn van iets een ouder doksaal uit de Mechelse Sint-Jan-de-Doperkerk, dat nu ook verdwenen is.91 In die zin is het stilistisch min of meer gelijktijdig aan dat van Kessel. Hetzelfde duo bouwde ook de doksalen van Wetteren (1517) en Werchter (1519).92

Wanneer het doksaal van Tervuren (ca. 6,60 m breed) geschaald wordt tussen de iets kleinere koortoegang van de Kesselse Sint-Salvatorkerk (ca. 4,50 m breed), kan gezien worden dat de waarneembare sporen op de halfzuilen aan de kooringang ongeveer overeenkomen met de afmetingen van het verkleinde Tervuurse doksaal. De uitbraaksporen in Kessel waren gelijkaardig aan deze die in Tervuren werden waargenomen. Bij de afbraak waren de littekens toegemetst met baksteen en toegepleisterd.93 Ook Lemaire spreekt van “zware met plakwerk gecamoufleerde kwetsuren”, die hij liet vervangen door gekapte steen die vandaag duidelijk onderscheidbaar is van het oudere steenhouwwerk (afbeelding 58).94 De bewaarde elementen uit het Salvatorkapelletje passen bovendien goed in deze opstelling. Het doksaal russte waarschijnlijk op korbelen in de halfzuilen van het koor, waardoor de lager gelegen basissen van deze halfzuilen niet verstoord werden.

Het doksaal had waarschijnlijk een rechthoekig plan met net als de meeste voorbeelden uit deze periode drie openingen. In Tervuren vermoedde men aanvankelijk een trapeziumvormig plan zoals in Lier, gebaseerd op de vorm van de bewaarde zuilelementen.95 De vrijlegging van de doksaalfunderingen en de sporen in de kooringang bewijzen daar echter een rechthoekig plan.96 De twee buitenste openingen waren waarschijnlijk aan de oostzijde gesloten om er altaren in onder te brengen. Vermoedelijk stond boven op het doksaal een kruisbeeld, zoals in Leuven het geval is.97

Om een idee te krijgen van de decoratieve uitwerking van het doksaal kan naast het Tervuurse doksaal ook gekeken worden naar de onderste geleding van het stadhuis van Oudenaarde, dat naar het ontwerp van Hendrik van Pede gebouwd werd.98 Ook hier komen de bogen van de korte zijden achteraan neer op kraagstenen in plaats van zuilen (afbeelding 57). Mogelijk was er centraal een uitsprong van een kansel, zoals in het Oudenaardse stadhuis en het Lierse doksaalvoorbeeld het geval is. Het indrukwekkende pinakel in Lier dateert van de restauratie van 1850 en is dus niet origineel.99 De toegang via het doksaal naar het hoogkoor was mogelijk afgesloten door een (dubbele) houten deur met koperen spijlen, zoals dat oorspronkelijk in Lier beschreven werd.100

Het doksaal werd besteld en voltooid onder pastoors Michael Perre (1507-1510) en Sebastiaan Verpoorten/van der Poorten/de Porta (1510-1532).101

Afbeelding 56: Het heropgerichte doksaal van Tervuren (© Wouter Dupré).
Afbeelding 57: Detail van de onderste geleding van het stadhuis van Oudenaarde, naar ontwerp van Hendrik van Pede (© Agentschap Onroerend Erfgoed en KIK-IRPA, Brussel ID E0457766, foto door Eugène Dhuicque).
Afbeelding 58: De sporen die het doksaal achterliet op beide halfzuilen aan de ingang van het koor (©Kasper Dupré).
Afbeelding 59: Reconstructietekeningen van het doksaal, met rechts het kapelletje waarin enkele elementen ervan bewaard zijn (©Kasper Dupré).
2.7.2.3. Sacramentshuis

In 1489 bouwde Antonis Van Hazeldonc een sacramentshuis naar het ontwerp van Antonis Keldermans, dat in Lier beschilderd werd door Jan Buyckelaer.102 Het sacramentshuis van de Lierse Sint-Gummaruskerk uit 1464 werd door dezelfde Jan Buyckelaer beschilderd in 1484-1485.103 In 1608 wordt melding gemaakt van herstellingen aan het “Sint-Salvatorshuyske metten tabernakele met de torekens (pinakels)”.104 Vermoedelijk gaat het hier over hetzelfde stuk kerkmeubilair.

Of dit sacramentshuisje opgesteld was in de Salvatorkapel of in het hoogkoor, is niet helemaal duidelijk. De naam “Salvatorshuyske” suggereert de plaatsing in de gelijknamige kapel. Omdat deze kapel als apart deel van het gebouw gebruikt werd, zou het gebruik van het sacramentshuisje in de gebruikelijke diensten vanuit het hoogkoor echter moeilijk maken. Mogelijk stond het dus wel in het hoogkoor opgesteld en wijst de naam “Salvator” op de kerkpatroon, of waren er minstens twee sacramentshuizen aanwezig in de kerk. Bovendien is er in de apsis van de Salvatorkapel geen plaats voor een dergelijk meubelstuk, doordat zich op de gebruikelijke locatie hiervoor de deur naar de traptoren bevindt. Als het in het hoogkoor stond, was het waarschijnlijk ten oosten van de huidige noordelijke koorbank geplaatst, zodat het gemakkelijk toegankelijk was vanaf het hoofdaltaar.

Opnieuw kan naar het nabije Lier en de Sint-Gummaruskerk gekeken worden om zich een idee te vormen van het uitzicht van het verdwenen sacramentshuis. Ook daar wordt het beschreven als “sacramentshuys” en niet als sacramentstoren, hoewel het waarschijnlijk wel een torenvorm aannam. Het was namelijk gemodelleerd naar het voorbeeld van de Leuvense Sint-Pieterskerk uit 1450 en werd in 1536-1541 uitgevoerd. Omdat het Lierse voorbeeld niet meer bewaard is, kan naar de sacramentstoren van de Leuvense Sint-Jacobskerk gekeken worden. Ook dit was gebaseerd op dat van de Sint-Pieterskerk en werd in 1538-1539 gebouwd.105

Voor een grote, 12 m hoge sacramentstoren naar het Leuvense model (afbeelding 60) is geen ruimte in de veel kleinere Sint-Salvatorkerk. De gewelven van de kerk reiken immers maar net boven dit niveau. Een kleiner sacramentshuis is dus meer waarschijnlijk, zoals geïllustreerd wordt door het voorbeeld in de Sint-Maternusbasiliek van Walcourt (afbeelding 61). Het dateert van de eerste helft van de 16de eeuw en is 2,65 m hoog.106 In de Sint-Laurentiuskerk van Bocholt staat een iets groter voorbeeld van 5,25 m hoog met pinakels of “torekens”, maar is in messing gegoten en dateert van 1501-1510 (afbeelding 62).107 Mogelijk was het Kesselse sacramentshuis vergelijkbaar met dat van Bocholt maar was het in steen uitgevoerd.

Afbeelding 60: De sacramentstoren uit de Leuvense Sint-Pieterskerk (©KIK-IRPA, Brussel ID X027181, foto door Jean-Luc Elias).
Afbeelding 61: Het sacramentshuisje van de Sint-Maternusbasisliek in Walcourt (© KIK-IRPA, Brussel ID X046025, foto door Hervé Pigeolet).
Afbeelding 62: De toren van de Sint-Laurentiuskerk in Bocholt (© KIK-IRPA, Brussel ID X040328, foto door Katrien Van Acker).

2.8. Latere geschiedenis (1498 – 2023)

Niet lang na de voltooiing van de kerk in de laatgotische vorm, werd een verwoestende opeenvolging van beeldenstormers en oorlogen in gang gezet. Gedurende de afgelopen 500 jaar heeft de Sint-Salvatorkerk geleden onder de invloed van veranderende geloofsovertuigingen, bezetting door vreemde bewindvoerders en evoluerende modeverschijnselen. Hoewel af en toe zo goed als mogelijk kleinschalige en uiterst noodzakelijke herstellingen werden uitgevoerd, zou pas in het midden van de 19de eeuw de eerste grote restauratiecampagne van start gaan (afbeeldingen 63 en 64).108

Afbeelding 63: Een zicht op de kerk vanuit het oosten in 1873, met onder andere de toegemetste vensters en het hogere dak van de sacristie dat tegen het koor aanleunt (© Erfgoedcel Kempens Karakter, collectie Hubert Hendrickx).
Afbeelding 64: De apsis van de Sint-Salvatorkapel, met het barokke altaar. Vergelijk het eenvoudige kruisbeeld met de huidige, in 1886 gerestaureerde versie (Lens 1972, fig. 1)

Onder leiding van pastoor Jozef Dierckx worden grootse restauratiewerken gestart. Vanaf 1869 zouden Jozef Biddeloo en onderpastoor Ferdinand Coomans het werk overnemen.109 Mei 1860 betekende de goedkeuring door de kerkraad van plannen voor de restauratie van kerk en toren. Daarop volgde de verkoop van de drie barokke altaren van het hoogkoor en beide kapellen. In juli begon architect Jozef Schadde een studie van de staat van het gebouw, die hij op 20 november afrondde. Hierop volgde de herstelling van de toren door Hubert Gervais van Turnhout in de zomer van 1863. Een nieuw uurwerk werd in 1869 geplaatst.

In 1865 voerde Antoon Van Liempt, aannemer uit Turnhout, herstellingswerken uit aan de Sint-Salvatorkapel. Zes jaar later besloot de kerkraad met de restauratie van het hoogkoor te starten. Dit en de overige werken werden geleid door architect Leonard Blomme tussen 1873 en 1875. Tijdens de zomer van 1877 werd de sterk verweerde gevel van de O.L.V.-kapel gerestaureerd.
De herinrichting van het interieur en de vulling van de vensters met glas-in-lood verliep over een periode van ongeveer 25 jaar. Ter voorbereiding bracht te Antwerpse Sint-Lucasgilde in 1883 een bezoek aan de kerk. Het dak van de sacristie werd in 1890 nog verlaagd om meer licht in het koor toe te laten. Als kroonstuk op de werken werden alle gewelfschilderingen datzelfde jaar weer vrijgelegd en hersteld.110

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de toren gebruikt als baken en raakte zo bij beschietingen van het nabije Fort van Kessel beschadigd.111 Op 30 mei 1936 werd de kerk beschermd als monument.112 Een jaar later maakte architect Careels een plan van de toren van met oog op een grondige restauratie onder toezicht van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (afbeelding 18). In 1940 zou deze verwoest worden in de gespannen sfeer van de eerste oorlogsmaanden. Toen de toren in elkaar zakte, sleurde deze ook het schip grotendeels met zich mee naar beneden. Beide kapellen en het koor bleven overeind staan, maar raakten ook beschadigd.

Ondanks de oorlog werd vrijwel meteen actie ondernomen. Het Commissariaat Generaal voor ’s Lands Wederopbouw startte een volledige restauratie op en slechts maanden nadat de toren in elkaar zakte was het puin geruimd en waren de herbruikbare materialen opgelijst. Een jaar later, in mei 1941, begon de wederopbouw onder leiding van de architecten F. Blockx en J. Heylen uit Antwerpen, met wetenschappelijk toezicht van R.A.G. Lemaire. De werken zelf werden uitgevoerd door aannemer Van de Kerckhove uit Ingelmunster, opgericht in 1886 en vandaag nog steeds actief.113

Tegen het einde van de vorige eeuw drong de restauratienood zich weer op. Zo werd tussen 1986 en 1990 de meest recente buitenrestauratie uitgevoerd door het architectenbureau Guido Derks en André De Naeyer.114 In het voorjaar van 2000 werd een verwarmingsinstallatie geplaatst onder het vloerniveau, wat ongetwijfeld schade toebracht aan het bodemarchief, maar wel aanwijzingen aan het licht bracht van het mogelijke bestaan van een voorganger van de gotische kerk die ten minste deels gefundeerd was op blokken ijzeroer.115

Vandaag wacht de kerk opnieuw op een restauratie van zowel de buiten- als binnenzijde. Deze dossiers, opgemaakt door het architectenbureau Frateur & Hebbelynck, liggen intussen al jaren te wachten.116 Recent vielen nog de bij de vorige restauratie aangebrachte waterspuwers van de Sint-Salvatorkapel naar beneden.117 Ook het interieur vertoont waterschade en is sterk vervuild. Het in 1940-1942 zorgvuldig weer opgerichte steenwerk vertoont slijtage, vooral aan de zuilbasissen. De overgebleven gewelfschilderingen en neogotische wandschilderingen liggen intussen ook alweer een halve eeuw onder een witte afwerklaag verborgen,118 hoewel ze hier en daar weer zichtbaar gemaakt zijn met kleine kijkvensters door het bureau Patrimonium Research & Consulting. De studie van de steenbewerkingssporen (2022-2023) had als doel de 80 jaar oude bouwchronologie te herbekijken en waar nodig bij te stellen (afbeeldingen 65 en 66).

Afbeelding 65: Een overzicht van de opeenvolgende bouwfasen, zoals hierboven beschreven (© Kasper Dupré).
Afbeelding 66: Het syntheseplan toont de verschillende bouwfasen. Het werd opgemaakt door een combinatie van de oude gegevens uit de kerkrekeningen, de studies van Stockmans en Lemaire met de huidige studie van de steenbewerkingstechnieken (© Kasper Dupré).

3. Dankwoord

Graag zou ik de mensen willen bedanken die het schrijven van deze studie mogelijk hebben gemaakt.

Allereerst Marc Mees voor de vraag ter uitvoering van het onderzoek en de mogelijkheid tot publicatie ervan in Lira Elegans 2.0. Hij bezocht ook de universiteitsarchieven in Leuven, waarbij waardevolle documentatie van Lemaire ter voorbereiding van de wederopbouw aan het licht kwam.

Daarbij ook Frans Doperé, van wie ik de gebruikte methode heb aangeleerd en met wie ik gedurende verschillende dagen de kerk in detail bestudeerd heb.

Tijdens deze studiedagen zorgde mijn vader, Wouter Dupré, voor de fotografische documentatie van al onze waarnemingen.

Verder bedank ik graag ook Marc Verreydt, die steeds klaar stond om ons toegang te verlenen tot de kerk en de collectie die bewaard wordt in de sacristie. Zijn gedeelde interesse voor de kerk was een extra motivatie tijdens de loop van het onderzoek.

Ook Hans Nieuwdorp maakte een bijdrage door het meedelen van zijn mening over het beroemde kruisbeeld in de Sint-Salvatorkapel.

Architect Jan Frateur moet bedankt worden voor het ter beschikking stellen van plannen van de kerk, waarop de eigen plannen die voor deze studie gemaakt werden, zijn gebaseerd.

Bijkomende dank gaat uit naar J.B. Stockmans en R.A.G. Lemaire voor hun eerdere werk. Deze literatuur vormde een stevige basis voor de hedendaagse studie en documenteerde bovendien zaken die vandaag niet meer bestaan of nu aan het zicht onttrokken zijn.

Niet te vergeten zijn de vele mensen die de imposante dorpskerk over een periode van meer dan
700 jaar opgericht en onderhouden hebben. Zonder de bouwmeesters, steenhouwers, metsers, schrijnwerkers, schaliedekkers, glazeniers, schilders, restaurateurs, gemotiveerde geestelijken en de ontelbare giften van dorpelingen, bedevaarders en geïnteresseerde bezoekers zou dit unieke gebouw niet (meer) bestaan (afbeelding 67).

Ik bedank ook hartelijk mijn familie, vrienden en collega’s, die gedurende het hele proces hun steun boden en het artikel hebben nagelezen. De uiteindelijke opmaak ervan werd verzorgd door Jantiene Mees en het team van Lira Elegans 2.0, met als resultaat de mooie vorm waarin u het te lezen kreeg.

Tot slot moet ik u, de lezer, bedanken voor uw interesse. Hopelijk is met deze studie de complexe bouwgeschiedenis van de Kesselse Sint-Salvatorkerk enigszins toegankelijk gemaakt voor een hedendaags publiek.

Afbeelding 67: Een impressie van de Sint-Salvatorkerk in volle opbouw, ten tijde van de vervanging van het koor (© Kasper Dupré).

Download hier de plannen van de bouwchronologie.

Download hier de plannen van de steenbewerking.

Download het artikel

Bewaar je dit artikel graag apart op je computer? Of lees je een bijdrage toch liefst nog op papier? Alle artikels zijn beschikbaar in een aangename pdf.

Download het artikel

Kasper Dupré (°1999) studeerde archeologie aan de KU Leuven. Tijdens zijn samenwerking met prof. dr. Frans Doperé groeide zijn fascinatie voor de laatgotische en vroeg 20ste-eeuwse architectuur. Vandaag is hij aan het werk als archeoloog en maakt regelmatig archeologische reconstructies, waaronder het Antwerpse “Nieuwerck” (1521) en de Romeinse vicus van Grobbendonk (2de eeuw).

Download het artikel

Bewaar je dit artikel graag apart op je computer? Of lees je een bijdrage toch liefst nog op papier? Alle artikels zijn beschikbaar in een aangename pdf.

Download het artikel

Kasper Dupré (°1999) studeerde archeologie aan de KU Leuven. Tijdens zijn samenwerking met prof. dr. Frans Doperé groeide zijn fascinatie voor de laatgotische en vroeg 20ste-eeuwse architectuur. Vandaag is hij aan het werk als archeoloog en maakt regelmatig archeologische reconstructies, waaronder het Antwerpse “Nieuwerck” (1521) en de Romeinse vicus van Grobbendonk (2de eeuw).

Voetnoten
  1. STOCKMANS 1910, p. 17-19; DILLEN 1999, p. 39-42; AERTS e.a. 2019, p. 42-47, 61-67
  2. LEMAIRE 1942, p. 22
  3. DOPERE 2018, p. 442, 444
  4. DOPERE 2018, p. 204-208
  5. DOPERE 2018, p. 204-208
  6. VAN REGENMORTEL 1974, p. 11-14
  7. LEMAIRE 1942, p. 21; LENS 1969, p. 31
  8. VAN REGENMORTEL 1974, p. 11-14
  9. LEMAIRE 1942, p. 21-22
  10. LEMAIRE 1941, p. 21
  11. ARAT ARCHITECTEN 2018, p. 27-32
  12. LEMAIRE 1942, p. 63
  13. Koninklijk Instituut van het Kunstpatrimonium 2023: Belgian Art Links and Tools [online], https://balat.kikirpa.be (geraadpleegd op 5 november 2023)
  14. STOCKMANS 1910, p. 48
  15. STOCKMANS 1910, p. 47-49; LEEMANS 1972, p. 27-28
  16. LEMAIRE 1942, p. 26
  17. BAEYENS 1976, p. 75; VAN ENK 2016, p. 52-54
  18. MERTENS e.a. 1977, p. 69; RASSALLE 2007, p. 113-114
  19. Agentschap Onroerend Erfgoed 2023: Kapel van Boshoven [online], https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/85514 (geraadpleegd op 5 november 2023)
  20. RASSALLE 2007, 111-113
  21. RASSALLE 2007, p. 115-126
  22. VAN DEN NOTELAER 2018, p. 41
  23. VANDER GINST e.a. 2011, p. 11-14
  24. VANDER GINST e.a. 2011, p. 21-40
  25. Agentschap Onroerend Erfgoed 2023: Sint-Pieterskapel [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/10392 (geraadpleegd op 5 november 2023)
  26. STOCKMANS 1910, p. 89-91
  27. LEMAIRE 1942, p. 30
  28. LEMAIRE 1942, p. 21, 26-39
  29. LEMAIRE 1942, p. 29-30
  30. LEMAIRE 1942, p. 28
  31. LEMAIRE 1942, p. 26
  32. LEMAIRE 1942, p. 30-31
  33. LEMAIRE 1942, p. 31-32
  34. STOCKMANS 1910, p. 59; LEMAIRE 1942, p. 32
  35. LEMAIRE 1942, p. 32-33
  36. STOCKMANS 1910, p. 56
  37. HOFFSUMMER 2002, p. 178, 190, 200
  38. LEMAIRE 1942, p. 34-38
  39. LEMAIRE 1942, p. 33
  40. LEMAIRE 1942, p. 37-38
  41. STOCKMANS 1910, p. 41
  42. BUYLE e.a. 1997, p. 82-103; DUPRE 2019, p. 71-72
  43. ARAT ARCHITECTEN 2018, p. 18; Agentschap Onroerend Erfgoed 2023: Parochiekerk Sint-Pieter [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/9958 (geraadpleegd op 1 oktober 2023)
  44. STOCKMANS 1910, p. 142
  45. AERTS e.a. 2019, p. 118; STEENMEIJER ARCHITECTEN 2018, p. 23-25
  46. LEEMANS 1972, p. 30
  47. STOCKMANS 1910, p. 55
  48. LEEMANS 1972, p. 29; Universiteit Gent 2023: Dialectloket – Stemmen uit het verleden – Kessel [online], https://www.dialectloket.be/geluid/stemmen-uit-het-verleden/zoeken/?kid=K292p (geraadpleegd op 5 november 2023)
  49. LEMAIRE 1942, p. 39-42
  50. LEMAIRE 1942, p. 39-42
  51. STOCKMANS 1910, p. 91
  52. STOCKMANS 1910, p. 66
  53. LEEMANS 1972, p. 38
  54. STOCKMANS 1910, p. 37
  55. STOCKMANS, 1910, p. 38
  56. STOCKMANS 1910, p. 75
  57. Schriftelijke bijdrage door Hans Nieuwdorp, 8 juni 2023
  58. STOCKMANS 1910, p. 69
  59. STOCKMANS 1910, p. 92
  60. LEMAIRE 1942, p. 45; Agentschap Onroerend Erfgoed 2023: Schepenhuis [online], https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/74581 (geraadpleegd op 5 november 2023)
  61. LENS 1969, p. 23, 29
  62. LEMAIRE 1942, p. 47
  63. STOCKMANS 1910, p. 40, 45, 92
  64. LENS 1969, p. 28
  65. LEMAIRE 1942, p. 49-50
  66. LEMAIRE 1942, p. 53
  67. LEMAIRE 1942, p. 53-54
  68. STOCKMANS 1910, p. 56
  69. JANSE 1989, p. 103
  70. STOCKMANS 1910, p. 84
  71. STOCKMANS 1910, p. 54-55
  72. STOCKMANS 1910, p. 56
  73. STOCKMANS 1910, p. 93
  74. STOCKMANS 1910, Lemaire 1942, p. 54-58
  75. DOPERE 2018, p. 203
  76. Schriftelijke bijdrage door Frans Doperé, 1 juni 2023
  77. STOCKMANS 1910, p. 93
  78. STOCKMANS 1910, p. 56
  79. STOCKMANS 1910, p. 56
  80. LEMAIRE 1942, p. 34
  81. JANSE 1989, p. 25-26
  82. STOCKMANS 1910, p. 56-57
  83. STOCKMANS 1910, p. 106
  84. LENS 1969, p. 37
  85. BUYLE e.a. 1994, p. 78-79
  86. Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium 2023: Fonts baptismaux – Eglise Saint-Martin Marcinelle [online], https://balat.kikirpa.be/photo.php?path=A037342&objnr=10071882&nr=1121 (geraadpleegd op 6 november 2023)
  87. STOCKMANS 1910, p. 104
  88. STOCKMANS 1910, p. 57
  89. STOCKMANS 1910, p. 43; Agentschap Onroerend Erfgoed 2023: Kapel Christus Salvator [online], https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/3144 (geraadpleegd op 14 oktober 2023)
  90. LEEMANS 1972, p. 149-150
  91. DAVIDTS 1965, p. 119-120
  92. VAN WYLICK-WESTERMANN 1987, p. 9-25; BUYLE e.a. 1997, p. 102
  93. DAVIDTS 1965, p. 123
  94. LEMAIRE 1942, p. 63
  95. STEPPE 1947, p. 47-87
  96. DAVIDTS 1965, p. 123; Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium 2023: Binnenzicht Kerk Sint-Jan-Evangelist [online], https://balat.kikirpa.be/photo.php?path=B121417&objnr=72530&nr=7 (geraadpleegd op 14 oktober 2023)
  97. DAVIDTS 1965, p. 120, 124; LEEMANS 1972, p. 149-150
  98. Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium 2023: Stadhuis Oudenaarde [online], https://balat.kikirpa.be/photo.php?path=X094315&objnr=160722&nr=21 (geraadpleegd op 14 oktober 2023)
  99. LEEMANS 1972, p. 151
  100. LEEMANS 1972, p. 150
  101. STOCKMANS 1910, p. 93
  102. STOCKMANS 1910, p. 57
  103. LEEMANS 1972, p. 158
  104. STOCKMANS 1910, p. 41-42
  105. LEEMANS 1972, p. 158
  106. Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium 2023: Tour du Saint-Sacrement – Eglise Saint-Materne Walcourt [online], https://balat.kikirpa.be/photo.php?path=X046025&objnr=10076448&nr=12 (geraadpleegd op 5 november 2023)
  107. Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium 2023: Sacramentstoren – Kerk Sint-Laurentius Bocholt [online], https://balat.kikirpa.be/photo.php?path=X040328&objnr=78266&nr=9 (geraadpleegd op 14 oktober 2023)
  108. STOCKMANS 1910, p. 58-66
  109. STOCKMANS 1910, p. 106-107
  110. STOCKMANS 1910, p. 67-78, 106-107
  111. LEMAIRE 1942, p. 21
  112. Agentschap Onroerend Erfgoed 2023: Parochiekerk Sint-Lambertus [online], https://inventaris.onroerenderfgoed.be/aanduidingsobjecten/4241 (geraadpleegd op 4 november 2023)
  113. LEMAIRE 1942, p. 21; Monument Group 2023: Monument Vandekerckhove [online], https://www.monument.be/nl/bedrijven/monument-vandekerckhove (geraadpleegd op 4 november 2023)
  114. Agentschap Onroerend Erfgoed 2023: Parochiekerk Sint-Lambertus [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/3095 (geraadpleegd op 4 november 2023)
  115. Mondelinge bijdrage door Marc Verreydt, 11 februari 2023
  116. Agentschap Onroerend Erfgoed 2023: Parochiekerk Sint-Lambertus [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/3095 (geraadpleegd op 4 november 2023)
  117. Mondelinge bijdrage door Marc Verreydt, 11 februari 2023
  118. LENS 1969, p. 37

Literatuuropgave

AERTS E. ea 2019
AERTS E. e.a., Geschiedenis van Lier – Welvaart en samenleving – Van het ontstaan van de stad tot de Eerste Wereldoorlog, Lier, 2019.

ARAT ARCHITECTEN 2018
ARAT ARCHITECTEN, Beheersplan Berlaar – Sint-Pieterskerk (ARAT Architecten Rapport 565), Herentals, 2018.

BAEYENS L. 1976
BAEYENS L., Bodemkaart van België. Verklarende tekst bij het kaartblad Lier 44W, Brussel, 1976.

BUYLE M. 1994
BUYLE M. e.a., Middeleeuwse muurschilderingen in Vlaanderen, Brussel, 1994.

BUYLE M. 1997
BUYLE M., e.a., Gotische architectuur in België, Tielt, 1997.

DAVIDTS J.E. 1965
DAVIDTS J.E., Geschiedenis van de Parochie Tervuren en de Sint-Janskerken, Mechelen, 1965.

DILLEN G. 1999
DILLEN G., Het kerkelijk leven in Bevel, Kessel en Nijlen (1559 – 1713), Leuven, 1999.

DOPERE F. 2018
DOPERE F., Dater les édifices du moyen âge par la pierre taillée, Brussel, 2018.

DUPRE K. 2019
DUPRE K., PLVS OVLTRE – De reconstructie van een laatgotische droom in Antwerpen, Leuven, 2019.

HOFFSUMMER P. 2002
HOFFSUMMER P., Les charpentes du XIe au XIXe siècle : typologie et évolution en France du Nord et en Belgique, Parijs, 2002.

JANSE H. 1989
JANSE H., Houten kappen in Nederland 1000-1940, Delft/Zeist, 1989.

LEEMANS H. 1972
LEEMANS H., De Sint-Gummaruskerk te Lier, Kapellen, 1972.

LEMAIRE 1942
LEMAIRE R.A.G. Bouwgeschiedenis der kerk van Kessel, in Handelingen van het Centrum van Archeologische Vorschingen onder bescherming van het Commissariaat-Generaal voor ’s Lands Wederopbouw en de Generale Directie voor Schoone Kunsten 1, 1942, p. 21-64.

LENS F. 1969
LENS F., De Kesselse kerken, Mechelen, 1969.

LENS F. 1972
LENS F., 1972 Kessel in oude prentkaarten, Zaltbommel, 1972.

MERTENS J. e.a. 1976
MERTENS J. e.a., Het middeleeuwse kerkhof van Ouwen, in Archaeologica Belgica 196, 1976, p. 68-72.

RASSALLE T. 2007
RASSALLE T., 2007: De pre-Romaanse kerk in Vlaanderen: een archeologische inventarisatie, Gent, 2007.

STEENMEIJER ARCHITECTEN 2018
STEENMEIJER ARCHITECTEN, Beheersplan Stadhuis met Belfort, Lier, Antwerpen, 2018.

STEPPE J. 1947
STEPPE J., Het doksaal in de St.-Janskerk van Tervuren, een werk van de Keldermansen, in Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde Letteren en Kunst van Mechelen 51, 1947, p. 47-87.

STEPPE J. 1952
STEPPE J., Het koordoksaal in de Nederlanden, in Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Schone Kunsten 7, 1952, p. 95-100.

STOCKMANS J.B. 1910
STOCKMANS J.B., Geschiedenis der Gemeenten Kessel, Bevel, Nylen, Emblehem en Gestel, Lier, 1910.

VAN DEN NOTELAER D. 2018
VAN DEN NOTELAER D., Onder den toren – Een archeologische evaluatie van de voormalige Sint-Lambertuskerk te Muizen (VEC Rapport 77), Geel, 2018.

VAN ENK R. 2016
VAN ENK R., Iedere generatie zijn eigen oerbank? Gebruik en gedrag van ijzer in de Nederlandse ondergrond, in Grondboor en Hamer 70/2, 2016, p. 48-54.

VAN REGENMORTEL L. 1974
VAN REGENMORTEL L., De oude toren, in Salvator – Driemaandelijks Kultureel Tijdschrift 11, 1974, p. 11-14.

VAN WYLICK-WESTERMANN C.G.M. 1987
VAN WYLICK-WESTERMANN C.G.M., Het bouwmeestersgeslacht Keldermans, in Keldermans – Een architectonisch netwerk in de Nederlanden, 1987, p. 9-25.

VANDER GINST V. e.a. 2011
VANDER GINST V. e.a., Het archeologisch onderzoek in de Sint-Martinuskerk te DuffeL (Studiebureau Archeologie Archeo-rapport 71), Kessel-Lo, 2011.

Meer artikels

Alle artikels