Lira Elegans 2.0
Artikel nr.
7
-
11/2023

Van Jezuïeten tot Bar Muza

Als muren konden spreken...

Dit artikel verscheen eerder al in een ingekorte versie, onder dezelfde titel, in het jubileumboek ‘100 jaar Podiumacademie Lier’ (2023).

Afbeelding cover: Hoofdaltaar jezuïetenkerk voor 1906 © Kadoc – KU Leuven

Ad Majorem Dei Gloriam1

De Sociëteit (broederschap) van Jezus is een katholieke religieuze orde die in 1534 aan de vooravond van de Contrareformatie in Parijs wordt opgericht door een groep rond de Baskische edelman, militair en geestelijke, Ignatius van Loyola (Azpeitia 1491 - Rome 1556). Doelstellingen zijn het bekeren van heidenen en afvalligen en het geven van onderwijs. De sociëteit, bekend als ‘de jezuïeten’, wordt in 1540 goedgekeurd door paus Paulus III, die ze onder zijn direct gezag plaatst.2

Jezuïeten vormen een kloosterorde, geleid door een generaal-overste. Wereldwijd is de orde opgedeeld in jezuïetenprovincies met aan het hoofd telkens een pater provinciaal. Jezuïeten leven doorgaans niet in kloosters maar in jezuïetenhuizen, zogenaamde residenties. Ze combineren, geïnspireerd door hun stichter, vroomheid met een sobere, bijna militaristische levensstijl. Ze leggen net zoals bij andere orden de geloften af van gehoorzaamheid, zuiverheid en armoede. Voor jezuïeten komt daar nog een vierde gelofte bij: die van gehoorzaamheid aan de paus.3

Jezuïeten zijn vooral werkzaam in het onderwijs. Ze worden beschouwd als scherpzinnige intellectuelen die in hun colleges de leerlingen, traditioneel vaak afkomstig uit de maatschappelijke bovenlaag, opvoeden tot kritische denkers.

Een jezuïetenpater zet achter zijn naam de afkorting S.J. (Societatis Jesu): lid van de Sociëteit van Jezus. Een jezuïetenbroeder legt de vierde gelofte niet af en wordt tot 2001 een ‘coadjutor temporalis’ (tijdelijk helper) genoemd.4

Ignatius van Loyola, glasraam retraitehuis Lier circa 1960, glazenier Jozef Beeck © An Sluydts, 2021

Contrareformatie

De contrareformatie is een hervormingsbeweging, ontstaan in de tweede helft van de 16de en het begin van de 17de eeuw, met als doel de innerlijke restauratie binnen de katholieke kerk in gang te zetten als reactie op de protestantse reformatie van Luther en Calvijn. Daarmee tracht de katholieke kerk haar gezag te herstellen en de afvalligen weer binnen te halen. De sterk gestructureerde en met vaste hand geleide jezuïetenorde speelt daarbij een belangrijke rol.

Paus Gregorius XIII noemt de jezuïeten het krachtigste wapen door God beschikbaar gesteld om de ketters te bestrijden. Niet voor niets noemen protestanten de jezuïeten ‘de stoottroepen van de paus’. Mettertijd nemen zowat alle katholieke gekroonde hoofden een jezuïet als biechtvader, waardoor de politieke invloed van de orde almaar toeneemt.5 Wat hen, zoals we later zullen zien, niet door iedereen wordt gegund.

Jezuïeten in Antwerpen

Vanaf 1562 vestigen enkele Spaanse en Portugese jezuïeten zich op vraag van de Spaanse overheid in Antwerpen, waar ze actief zijn als biechtvaders en predikanten voor de Spaanse, Portugese en Italiaanse kooplieden en soldaten. Ze kopen er in 1574 met de steun van de Antwerpse Spaanse gemeenschap het Huys van Aecken in de buurt van de Korte Nieuwstraat en openen er een college.6

Jan van Ruusbroec, glasraam retraitehuis Lier, circa 1960, glazenier Jozef Beeck © An Sluydts, 2021

Jezuïeten in Lier7

In 1568 richt het Lierse stadsbestuur een schrijven aan Franciscus Costerus (Mechelen 1532 - Brussel 1619), de provinciaal van de jezuïeten in Antwerpen en tevens de overste van de Provincia Belgica, met het verzoek om in Lier een Latijnse school (college) op te richten. Maar omdat het stadsbestuur niet voldoende financiële middelen wil of kan toezeggen, gaan de jezuïeten niet op het verzoek in.

Volgens de voorschriften van stichter Sint-Ignatius moet het onderwijs voor de leerlingen immers kosteloos zijn, wat werkingsmiddelen via het stadsbestuur noodzakelijk maakt. Als excuus laten de vroede stadsvaderen weten: ‘Sommige grote steden van Brabant hebben meer volk en meer rijkdom in één enkele straat dan Lier heeft in zijn hele stad’. Men belooft de jezuïeten vrijstelling van accijnsbelastingen op hun verbruik van bier en wijn, maar dat kan hen niet van gedachten doen veranderen en de onderhandelingen vallen stil.

De daaropvolgende jaren worden gekenmerkt door het begin van de Tachtigjarige Oorlog (1568 - 1648). Van die troebelen met voortdurende godsdiensttwisten tussen Spaansgezinde katholieken en staatsgezinde protestanten blijft ook Lier niet gespaard. Bezettingen, plunderingen en een opeenvolging van besmettelijke ziekten en hongersnood zijn beslist niet bevorderlijk voor de Lierse stadskas. Niet meteen de beste omstandigheden om een nieuw college op te richten, maar toch …

In 1587, twee jaar nadat Alexander Farnese, de Spaanse landvoogd der Nederlanden, Antwerpen heeft heroverd op de noordelijke troepen en de toestand in de Zuidelijke Nederlanden stabieler is geworden, stuurt het Lierse bestuur opnieuw een verzoekschrift naar de provinciaal om een college op te richten in zijn stad. Maar ook nu, opnieuw wegens te geringe ‘fundatie’ (financiële ondersteuning vanwege de stad), wordt dat verzoek afgewezen.

Doorbraak

Het Twaalfjarig Bestand (1609-1621), een periode van wapenstilstand gedurende de Tachtigjarige Oorlog, waarin niet of nauwelijks wordt gevochten, brengt relatieve rust en zorgt voor toenadering tussen de stad en de jezuïeten. Vanuit Antwerpen komen vanaf 1609, onder impuls van bisschop Joannes Miraeus (Brussel 1560 - 1611), een of meerdere jezuïetenpaters wekelijks naar Lier. Ze preken er en geven in zogenaamde zondagscholen catechismuslessen, die plaatsvinden in de Sint-Pieterskapel en de Sint-Gummaruskerk. Met deze ‘missio catechetica’ wil men weerwerk bieden aan het oprukkende protestantisme. Het Lierse stadsbestuur huurt voor de paters een kamer bij Petrus Van der Vorst, kanunnik van het Sint-Gummaruskapittel en zorgt voor ‘mondcost’.

Dat betekent echter niet dat de jezuïeten een exclusiviteitscontract hebben, want tijdens dezelfde periode onderhandelt het stadsbestuur ook met de dominicanen en met de kapucijnen over catecheselessen en over een eventuele vestiging van deze kloosterordes in de stad.

Nieuwe perspectieven

In 1609 besluiten de jezuïeten hun noviciaat in Doornik voor de opleiding van nieuwe religieuzen te splitsen. De Franstaligen blijven in Doornik en de Nederlandstaligen verhuizen voorlopig naar het college in Antwerpen, terwijl er voor hen naar een definitiever geschikt verblijf wordt gezocht. Daarbij wordt aan Lier gedacht en er worden gesprekken aangeknoopt met het stadsbestuur. Alles wijst op een gunstige overeenkomst. Carolus Scribani (Brussel 1561 - Antwerpen 1621), rector van het college in Antwerpen, koopt alvast het Hof van Grobbendonk in de ‘Ballaerstraete’ in Lier.8 Hij wordt daarvoor gefinancierd door een erfenis vanwege Marie Tacquet (°Antwerpen 1562), een zus van de Heer van Lachenen, ridder Gaspar Tacquet (Antwerpen 1561 - Lier 1609). Hij noemt het hof ‘Een ruime patriciërswoning gelegen bij de Sint-Gummaruskerk te Lier, omringd van twee grote hovingen waarvan de grootste aan de Nete paalde.’

Tegen alle verwachtingen in is het ditmaal het stadsbestuur dat de onderhandelingen afbreekt onder invloed van tegenstanders van de jezuïeten, die zich in eigen rangen bevinden en onder leiding van Richalt van Grasen (Leuven 1573 - Lier 1620) staan. Toch blijven de Antwerpse jezuïetenpaters elke zondag naar Lier komen om er hun catechesewerk voort te zetten.

Het noviciaat gaat dan uiteindelijk in 1611 naar Mechelen, waarvoor de Aartshertogen Albrecht en Isabella het leegstaande Keizershof ter beschikking stellen.
De ‘patriciërswoning’ in Lier wordt weer verkocht, vermoedelijk aan Bartolomé Sánchez Garrido y Pardo (Ibros, Spanje - Lier 1614), luitenant-generaal van de cavalerie van Vlaanderen in dienst van de Spaanse koning Filips III. Pardo is getrouwd met Columba (Duyfken) Lulofs (Deventer - Brussel 1615) en wordt na zijn overlijden begraven in de Kluizekerk.9

Intermezzo predikheren10

In 1611 vraagt het Lierse stadsbestuur bij monde van jonkheer Richalt van Grasen aan de Antwerpse predikheren (dominicanen) om zich ook in Lier te vestigen om er zieken te bezoeken, sacramenten toe te dienen, te prediken en een Latijnse school op te richten. Beide partijen komen tot een overeenkomst en in 1612 draagt het stadsbestuur de Kluizekerk en het Sint-Joachim en Sint-Annagodshuis in de Kluizestraat over aan de paters. Die krijgen, als bedelorde, de toelating om vier keer per jaar in de stad een omhaling te doen. Richalt van Grasen, inmiddels burgemeester, schenkt hun bovendien een huis in de Kluizestraat waarvan hij de eigenaar is.

De paters laten er geen gras over groeien en beginnen onmiddellijk na hun aankomst met een humanioracollege op te richten. In 1614 schenkt de Antwerpse kanunnik Franciscus Dinghens (Keulen - Antwerpen 1657), samen met zijn zuster Joanna (+Antwerpen 1646), hun drie huizen in de ’s-Hertogenboschstraat (huidige Lisperstraat). De paters openen daar het Sint-Thomascollege, dat blijft bestaan tot aan de verplichte sluiting in 1797 onder het Franse bewind.

De komst van de predikheren in 1612 heeft tot gevolg dat de jezuïeten door het stadsbestuur worden bedankt voor bewezen diensten en dat hun logement onaangekondigd wordt opgezegd.

De jezuïeten hebben de bui al geruime tijd zien hangen en gaan in het verweer tegen de komst van de dominicanen, maar blijkbaar wegen die laatsten toch zwaarder door op de weegschaal van de stadsmagistraat. Doorslaggevend daarbij is de rol van Richalt van Grasen, die al sinds 1605 nauwe contacten onderhoudt met de Antwerpse predikheren.

Tertiaat

In de Constituties van de Orde is voorzien dat jonge jezuïeten na hun priesterwijding nog een bijkomend ‘tertiaat’ (derde proefjaar) moeten volgen waarbij zij zich een jaar lang onder leiding van een ‘instructor’ moeten toeleggen op gebed en pastorale vorming.

Maar vanaf 1609, het begin van het Twaalfjarig Bestand, wordt elke novice na de wijding onmiddellijk in de reguliere werking ingeschakeld om zo vlug mogelijk de strijd aan te kunnen gaan tegen het oprukkende calvinisme. Geen enkele jonge pater hoeft nog een derde jaar te doen. De Italiaanse generaal-overste Claudio Aquaviva (Atri 1545 - Rome 1615) wenst aan die toestand een einde te maken en geeft in 1614 aan de provinciale overste Carolus Scribani de opdracht een oplossing te vinden.

Voor de vestiging van een tertiaat komt het huis in Lier dat men in 1611 had verkocht opnieuw in beeld: ‘Dit gezond en rustig verblijf, te midden van een zeer goede, beleefde en bescheiden bevolking, ver van elk werelds rumoer en van alle storende en luidruchtige zakenbeslommering van de grootstad, uiterst geschikt voor de ingetogenheid van een tertiaat’.

Aegidius Gerardi (+Antwerpen 1618), oud-burgemeester van Antwerpen en vriend van de jezuïeten, koopt in 1615 het Hof van Grobbendonk terug van Columba Lulofs, de weduwe van Bartolomé Sánchez Garrido y Pardo, voor dezelfde prijs waarvoor het eertijds verkocht is. Gerardi voorziet het gebouw van meubelen en schenkt het aan de jezuïeten.

Aldus kan vanaf 14 oktober 1615 het zo lang gegeerde tertiaat in Lier worden ingericht zonder financiële steun van de stad.11

Hof van Grobbendonk

Het Hof van Grobbendonk wordt vermoedelijk rond 1563 gebouwd door jonker Conrad II Schetz (ca. 1527 - 1579),12 jongste zoon van Erasmus Schetz (Maastricht ca. 1480 - Antwerpen 1550).13 Erasmus is een telg van eenvoudige burgers uit Schmalkalden, een stadje in het Duitse Hessen. Tegen het einde van de vijftiende eeuw vestigt de familie Schetz zich in Antwerpen. Daar werkt Erasmus Schetz zich op tot een van de meest vooraanstaande handelaars en bankiers. Hij bezit onder andere een zinkertsmijn in Kelmis (in de huidige provincie Luik) en een suikerraffinaderij in Brazilië. Nadat hij met zijn handel fortuin heeft gemaakt, bouwt hij een succesvolle carrière uit als bankier met contacten in de hoogste kringen, tot Keizer Karel toe. In 1527 wordt hij in de adelstand verheven en vanaf 1545 mag hij zich Heer van Grobbendonk noemen nadat hij daar de gelijknamige heerlijkheid heeft gekocht.

Erasmus Schetz heeft met zijn eerste echtgenote, Ida van Richtergem (ca. 1485 - ca. 1548), vier zonen en drie dochters. Naast huizen en hoven in en rond Antwerpen heeft de familie Schetz ook diverse eigendommen in Lier, waaronder het latere Hof de Hoves des Estiennes in de Berlaarsestraat op een gedeelte van de terreinen waarop later de Normaalschool wordt gebouwd.

In 1549, kort voor zijn dood, schenkt Erasmus een nu verdwenen glasraam aan de Sint-Gummaruskerk met als thema Aanbidding der Wijzen.14 Niet verwonderlijk, want zijn drie oudste zonen dragen de namen van de drie koningen: Gaspar (1513 - 1580), Melchior (1516 - 1577) en Balthazar (ca. 1520 - 1586). Na zijn overlijden wordt hij begraven in het koor van de priorij Onze-Lieve-Vrouw-Ten Troon, gelegen in zijn heerlijkheid Grobbendonk. Zijn kleinzoon Conrad III (1553 - 1632), oudste zoon van Gaspar Schetz, wordt de stamvader van het adellijke geslacht d’Ursel.15

Conrad Schetz, bouwheer van het Hof van Grobbendonk, is een vooraanstaande figuur in Lier, want in 1555 wordt hij geëerd als ‘Prins van de Groeienden Boom’.16 Die Lierse Rederijkerskamer is opgericht in de vijftiende eeuw. Rederijkers zijn dichters, voordrachtkunstenaars en toneelspelers die zich verenigen in zogenoemde ‘kamers’. Ze organiseren toneel- en dichtwedstrijden en zijn graag geziene gasten bij optochten en feestelijkheden.

Een rederijkersprins is een door de leden van de kamer gekozen beschermheer, die als een soort erevoorzitter en sponsor fungeert. Bij het Landjuweel in 1561 in Antwerpen, een toneelwedstrijd waaraan veertien rederijkerskamers uit het hertogdom Brabant deelnemen, valt Conrad op door zijn prinselijke kledij: groen fluweel met goud- en zilverborduursel.17

In 1572 gaat Conrad Schetz failliet en komt het Lierse Hof van Grobbendonk in handen van zijn oudste broer Gaspar. Tot aan zijn dood in 1579 woont Conrad met zijn echtgenote, Maria van Brimeu, Vrouwe van Poederlee (+1604), en hun vier dochters in Antwerpen.

Lier (detail), Georg Braun & Frans Hogenberg, Civitates Orbis Terrarum, Keulen 1572-1581 © www.kempenserfgoed.be (SLI001014626)

Eerste kerk

Inmiddels zijn de laatste plooien tussen de magistraat en de jezuïeten gladgestreken en worden de paters vrijgesteld van belastingen. Bovendien wordt hen in 1617 door de stad een deel van de binnenvesten aan de huidige Gasthuisvest geschonken. Daar bouwen zij in 1618 een kapel met de allure van een kleine kerk, vermoedelijk daar waar nu de vijver van de podiumacademie ligt. Datzelfde jaar laat de stad een muur bouwen langsheen de Sint-Jansvest (nu Gasthuisvest). In 1632 wordt de muur verlengd en is de tuin van het jezuïetendomein volledig omsloten.

Het tertiaat in Lier ondervindt al spoedig zware financiële moeilijkheden: paters tertiarissen hebben geen eigen inkomen en worden daarom in de periode vóór 1609 steeds bij een college aangesloten. In Lier is er echter geen college met als gevolg dat in 1619 het tertiaat verplaatst wordt naar Mechelen. Drie paters en twee broeders blijven in Lier waar zij hun apostolaatswerk verderzetten en de diensten in hun kerk verzorgen.
In 1628 keert het tertiaat dankzij enkele vrijgevige weldoeners terug naar Lier. In de loop der jaren wordt het tertiaat nog, telkens tijdelijk, overgebracht naar Halle en Ieper.

In 1631 wordt aan de jezuïeten het poorterrecht verleend waaraan een aantal voordelen verbonden zijn, onder andere wat tolgelden betreft. Die erkenning komt er als beloning voor bewezen diensten: missen, predicaties, catechisatie, biecht horen, sacramenten toedienen, gevangenen en zieken bezoeken, bemiddelen bij twisten, tot deugd aanzetten … ‘ten contentemente van een ieder’.

In 1640 wordt de kleine kerk vergroot tot een lengte van 100 voet (circa 30 m). Drie jaren later wordt er een Sint-Ignatiuskapel tegenaan gebouwd, waarvoor de bisschop van Antwerpen, Gaspar Nemius (’s-Hertogenbosch 1587 - Cambrai 1667) en de stad de meeste kosten op zich nemen. In 1647 wordt de kerk door monseigneur Nemius plechtig aan Sint-Jozef toegewijd en in 1649 wordt er een klein nieuw orgel geplaatst. Een gift van een ‘devote dochter’.
Eind april 1673 trekt een hevige storm over Lier. Een groot stuk van het kerkdak wordt weggeblazen, twee schoorstenen van de residentie worden losgerukt en in de tuin knappen drie grote bomen.

In 1678 installeert men een torenklok, gegoten door de bekende Mechelse klokkengietersfamilie Van den Gheyn. In 1718 blijkt de klok gebarsten, dus wordt ze gesmolten en opnieuw gegoten.18

Brabantse dorpen en steden worden begin 1682 geteisterd door een stormvloed. In en rond Lier zorgt de combinatie van stormwind en hoogtij ervoor dat de dijken breken. Het waterpeil stijgt tot nooit geziene hoogten en de schade is aanzienlijk. Ook de residentie, de kerk en de tuin staan grotendeels onder water. In de Sint-Gummaruskerk wordt een plechtige mis opgedragen om gespaard te blijven van nieuwe overstromingen.
In 1719 wordt het dak van de kerk vernieuwd en in 1720 het interieur gewit.

Spaanse Kapel19

Vanaf 1612 verblijft er een Spaans garnizoen in Lier. In 1636 worden de jezuïeten door kardinaal-infant Ferdinand van Oostenrijk, gouverneur van de Zuidelijke Nederlanden, aangesteld als aalmoezeniers om te zorgen voor het geestelijk welzijn van de soldaten. De Sint-Jacobskapel op de Grote Markt, oorspronkelijk gebouwd in 1383, fungeert als parochiekerk en wordt daardoor, tot op vandaag, de Spaanse Kapel genoemd.

Dopen, huwelijken en begrafenissen van leden van het garnizoen en van hun naaste familie, vinden daar plaats. Heel uitzonderlijk wordt in de jezuïetenkerk een huwelijk ingezegend. Wanneer er bij een begrafenis veel volk verwacht wordt, wijkt men uit naar de Sint-Gummaruskerk.

De garnizoenen bestaan hoofdzakelijk uit huurtroepen en tellen veel protestantse soldaten binnen hun rangen. Die zijn de katholieken vaak zeer vijandig gezind, maar de jezuïeten zien dat als een uitdaging. Hun missioneringswerk is blijkbaar succesvol, want elk jaar kunnen zij een aantal bekeerlingen in hun registers bijschrijven.

Sint-Jacobskapel (links), Grote Markt, circa 1925 © www.kempenserfgoed.be (SLI001000285)
Primitief plan omgeving huidige Berlaarsestraat, niet gedateerd © Archief Lier in bruikleen Rijksarchief Antwerpen / Kluizestraat (6) / Lindenstraat (7) / Kluizeplein (8) / Berlarij (9) / Berlaarsestraat (10)  / Domein van de jezuïeten (17) met de eerste residentie, voormalig Hof van Grobbendonk?

Nieuwe kerk

In 1740 wordt de oude residentie vernieuwd en in 1749 begint men met de bouw van een nieuwe kerk. Daarvoor wordt een extra stuk grond aan de Berlaarsestraat, naast het jezuïetendomein, aangekocht.

Is de oude kerk, die meer dan honderd jaar had gediend, bouwvallig geworden, of is ze, zelfs na de verbouwing in 1640, weer te klein geworden?

Allicht speelt de gunstige financiële positie van de Lierse jezuïeten een doorslaggevende rol. Door schenkingen zijn zij in het bezit gekomen van zeven huizen. Zes huizen tot en met het huis Den Moriaen links naast de kerkingang in de Berlaarsestraat en een huis aan de Sint-Jansvest (huidige Gasthuisvest). Verder bezitten zij vijf hoeven gelegen in Lier (1), Viersel (1) en Herenthout (3). Vandaag kennen we daarvan nog de Jezuïetenhoeve aan de Neerloop in Lier. Vanaf 1693 is ook het Sterckshof in Deurne bij Antwerpen eigendom van de Lierse jezuïeten.20

Het huur- en pachtgeld van die eigendommen zorgen voor regelmatige inkomsten. Bovendien kunnen ze voor de bouw van de nieuwe kerk rekenen op de persoonlijke financiële steun van de toenmalige provinciaal van de jezuïeten Petrus Ameloth (Ieper 1679 - Mechelen 1762), die van 1738 tot 1739 overste is geweest in Lier.

Aannemer is de Lierse meester-metselaar en steenhouwer Cornelius Lambertus Van Everbroeck (Lier 1701 - 1780), die enige jaren voordien ook het Lierse stadhuis heeft gebouwd. Het gewelf van de kerk wordt opgetrokken onder leiding van Franciscus Schoonvliet, afkomstig uit het Waasland.

Albertus del Plancken (Ename 1709 - Brussel 1755), ‘mon-frère’ genoemd en in die tijd ‘coadjutor temporalis’ (broeder) bij de Lierse jezuïeten, is ‘caementarius’ (metselaar-bouwer) en belast met de dagelijkse opvolging van de bouwwerken. Wanneer de kerk in 1752 goed en wel voltooid is, verhuist hij naar de jezuïetenresidentie in Brussel waar hij in 1755, op 46-jarige leeftijd, overlijdt.

De bakstenen voor de bouw van de kerk komen hoofdzakelijk uit Boom en Rupelmonde en het hout uit de jezuïetenbossen in Brecht en Hulshout. De eerste steen wordt op 19 mei 1749 gelegd door pater provinciaal Petrus Ameloth en door jonkheer Joannes Ferdinandus van Zinnicq (Lier 1698 - 1761), burgemeester van Lier van 1740 tot 1761. Bij de ingang van de sacristie wordt een gedenksteen geplaatst met als tekst: ‘1749 - 19 Maii - primum lapidem posuit - D.(dominus) van Zinnick - Consul - Secundum - R.P. Ameloth S.I.’ Vrij vertaald: op 19 mei 1749 heeft de heer van Zinnick de eerste steen gelegd samen met eerwaarde pater Ameloth S.J.

Gedenksteen 1749 © Kadoc - KU Leuven

Er is een hoge toren voorzien, maar bij gebrek aan geld wordt die nooit gebouwd. Aan de zijkant van de kerk, rechts van het koor, bouwt men een klein torentje waarin de klok van de oude kerk wordt opgehangen. Wanneer dat torentje rond 1822 wordt afgebroken, hangt men de klok in een opening in de voorgevel, die voorzien is voor de wijzerplaat van een torenuurwerk … dat er nooit komt. In de nis boven de ingangspoort wordt een beeld van Sint-Jozef met het kindje Jezus geplaatst. Net zoals de oude kerk, vanaf september 1752 gesloopt, heeft de nieuwe Sint-Jozef als patroonheilige. De werken verlopen voorspoedig en in december 1752 wordt de kerk ingezegend door pater Ameloth. De vloer is op het moment van ingebruikname nog niet betegeld. In 1753 doet het Lierse bestuur daarvoor tot tweemaal toe een financiële schenking, maar het duurt nog tot 1761 voordat de laatste ‘plavei’ kan worden gelegd. In 1756 wordt er een tweede, grote sacristie gebouwd links achter de kerk.

Voor de inrichting van het interieur wordt veelal meubilair uit de oude kerk gebruikt. Zo wordt het kleine orgel verhuisd en ook het hoogaltaar wordt overgeplaatst. Er komen wel twee nieuwe zijaltaren, toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw en aan Sint-Joannes Nepomucenus, de patroon van priesters en biechtvaders.

De Lierse Sint-Jozefkerk is een éénbeukige laat-barokke kruiskerk en de laatste jezuïetenkerk in de Zuidelijke Nederlanden vóór de tijdelijke opheffing van de orde in 1773. Opmerkelijk is het ontbreken van een oratorium, een balkonachtige structuur met uitzicht op het altaar, door een balustrade afgescheiden van het kerkinterieur en gebruikt als privé-bidplaats. Dergelijke oratoria waren typisch voor jezuïetenkerken in de Zuidelijke Nederlanden. Lier vormt daarop één van de weinige uitzonderingen.21

De architect

Wie heeft de plannen van de kerk getekend? Een moeilijk te beantwoorden vraag, want de originele plannen zijn spoorloos. Lodewijk Brouwers S.J. en Karel Claus S.J. wijzen in hun werken over de Lierse jezuïeten voor het ontwerp naar broeder Albertus Del Plancken, die belast was met het dagelijks toezicht op de bouwwerken. Waarop zij zich baseren is onduidelijk en van deze Del Plancken zijn verder ook geen andere ontwerpen bekend.

In het handschrift Suppression de la Compagnie de Jésus dans les provinces Flandre et Gallo-Belge Anno 1773 III vermoedt men veeleer ‘de hand van een bekwaam architect’ dan wel van iemand uit eigen rangen. In het Promptuarium Pictorum22, het register van tekeningen en schetsen (van jezuïetenarchitecten) zijn er twee schetsen waarvan men aanneemt dat ze betrekking hebben op de jezuïetenkerk in Lier. Een ervan is een tekening van de nooit gebouwde toren gesigneerd door Bernard De Wilde (1691 - 1727), wat laat vermoeden dat hij wel eens de architect zou kunnen zijn, zonder dat daar hard bewijs voor is. Deze Bernard De Wilde behoort tot de belangrijkste vertegenwoordigers van de Gentse rococo.23 Een van zijn vele realisaties in het Gentse is de kapel Sint-Jan-in-d'olie op de Vlasmarkt, voltooid in 1745, vier jaar voor de bouw van de Lierse jezuïetenkerk.24 De gevels tonen verwantschap door het centrale venster dat in beide gevallen de kroonlijst doorbreekt. Dat komt niet zo vaak voor in barokarchitectuur en zou dus een typisch kenmerk van die architect kunnen zijn.

Sint-Jozefkerk, circa 1925 © www.kempenserfgoed.be (SLI001035364)

Crypte

Op paaszaterdag 1630 wordt in de eerste kleine kerk en op het pleintje ernaast, een eigen begraafplaats ingewijd. Tot bij de ingebruikname van de nieuwe kerk worden daar eenenveertig paters, zestien broeders en twee zeer gulle weldoensters, Philippina Verreycken (+Lier 1677) en Maria Anna Janssens (+Lier 1727) begraven.25 De grafstenen van zeven paters, één broeder en de twee weldoensters worden na het afbreken van de oude kerk herplaatst in de vloer van de nieuwe kerk. Vermoedelijk zijn die zerken na de Eerste Wereldoorlog verwijderd.

In de nieuwe kerk bevindt zich onder het hoofdaltaar een crypte die dient als begraafplaats voor de paters en broeders. Een donkere gang van tien meter lengte en twee meter breed met langs beide zijden negen nissen. De crypte is bereikbaar via een trap op een koertje, rechts achter de kerk. Tot de opheffing van de orde in 1773 worden er zes paters begraven.

Tussen 1773, wanneer de jezuïeten worden verdreven, en 1842, wanneer de jezuïeten naar Lier terugkeren, worden de graven geschonden. Wanneer dat juist gebeurt en door wie is niet geweten. De sluitstenen met de namen der overledenen worden verwijderd en gebruikt als plaveien aan de ingang van de toenmalige sacristie. De beenderen worden verzameld onder het rechter zijaltaar en de crypte wordt verder gebruikt als wijn- en fruitkelder. Vandaag is ze uitsluitend toegankelijk via het pand links naast de kerk in de Berlaarsestraat.

Na 1842 worden de overleden paters en broeders begraven op de stedelijke begraafplaats aan de Mechelsesteenweg en vanaf 1919 op de begraafplaats Kloosterheide.

Opheffing van de jezuïetenorde

De Lierse jezuïeten kunnen niet lang genieten van hun nieuwe kerk, want in het midden van de 18de eeuw komt de jezuïetenorde in heel Europa in een kwaad daglicht te staan. Wereldlijke leiders van het Huis Bourbon uit Spanje, Frankrijk, Portugal, Napels en Parma vinden dat de politieke invloed en macht van de jezuïeten te groot is geworden en oefenen druk uit op paus Clemens XIV. Die kan uiteindelijk niet anders dan via een pauselijke bul (breve of brief) Dominus ac Redemptor noster (Onze Heer en Verlosser) in juli 1773 de orde wereldwijd op te heffen. Merkwaardig genoeg wordt er in het document tegenover de jezuïeten geen enkele beschuldiging geuit. Er wordt enkel gesteld dat hun verwijdering noodzakelijk is voor de christelijke vrede.

Alleen in Rusland blijft de orde bestaan, en wel op bevel van keizerin Catharina de Grote, die het pauselijk gezag niet erkent. Meer dan veertig jaar lang is Rusland een toevluchtsoord voor de jezuïeten.26

Keizerin Maria-Theresia van Oostenrijk regeert over onze gewesten en zij geeft bevel aan haar schoonbroer Karel van Lotharingen, landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden, om de jezuïeten uit hun residenties te verdrijven en hun bezittingen te verkopen. Als compensatie wordt aan de paters een klein pensioentje toegekend.

In Lier worden eind september 1773 de acht paters, vijf tertiarissen en vier broeders onder arrest geplaatst en begin oktober gewapenderhand overgebracht naar het jezuïetencollege in Brussel. Kerk en residentie worden bezet. Alles van waarde wordt aangeslagen en later openbaar verkocht in het voormalige jezuïetencollege in de Prinsstraat in Antwerpen. Daar wordt een depot ingericht voor de in beslag genomen jezuïetengoederen afkomstig van de sociëteiten in Antwerpen, Mechelen en Lier. In 1775 worden lijnwaad en kerkornamenten verkocht.27 Een aantal waardevolle religieuze stukken, veelal zilverwerk, worden in 1776 aangekocht door de kerkmeesters van Sint-Gummarus en komen daardoor terug in Lier terecht. Het betreft een altaarkruis, vier kleine kandelaars, altaarcanons (ingelijste religieuze teksten), een wierookvat en een missaal dat in 1640 door de stad Lier aan de paters is geschonken.28 Pas nadat eerst het Oostenrijks gezag beslag heeft gelegd op de waardevolste boeken en handschriften wordt in 1777 de bibliotheek, met ongeveer 8000 resterende titels, verkocht. De huizen, hoeven en gronden die de Lierse jezuïeten in bezit hebben, worden eveneens door de Oostenrijkse overheid aangeslagen en vanaf 1777 verkocht. In 1778 wordt het Sterckshof verkocht aan de Antwerpse bankier Jan Baptist Cogels (Antwerpen 1729 - 1799). Die heeft twee jaar eerder ook al het Rivierenhof, voorheen eigendom van de Antwerpse jezuïeten, gekocht. Hij voegt beide domeinen samen om ze te gebruiken als buitengoed.29

In 1778 vaardigt Karel Van Lotharingen een besluit uit tot afbraak van kerk en sacristie, maar dat stuit op zoveel lokaal verzet dat die uiteindelijk niet doorgaat.

Verkoop kerk en residentie

Na onderhandelingen met de Oostenrijkse overheid die al beginnen einde 1773, worden kerk en residentie uit de hand verkocht aan de rijke Lierse koopmansweduwe Berckmans-Dielens. De tuin is niet in de verkoop inbegrepen en wordt vanaf maart 1774 verhuurd aan een zekere De Bruyn, een buur uit de Berlaarsestraat.

Begin 1774 wordt de verkoop schriftelijk bevestigd, maar pas in 1780 wordt er een akte opgemaakt. De betaling in termijnen gebeurt uiteindelijk in 1782 en 1783. De verkoopovereenkomst bevat echter een opmerkelijke clausule: ‘De koopster, haar erfgenamen, opvolgers en rechthebbenden zullen gehouden zijn de kerk en de sacristie met de altaren en bijhorigheden te bewaren in hun huidige toestand, zodat ze kunnen blijven gebruikt worden voor kerkdiensten zolang de bisschop van Antwerpen en diens opvolgers ze tot dat doel gelieven te benuttigen, zonder dat de koopster, of haar erfgenamen, zullen verplicht zijn de kerk te onderhouden, maar dat zij er de volledige beschikking over krijgen in geval de kerk niet meer voor kerkdiensten zou gebruikt worden’.30 De grond waar kerk en sacristie op staan wordt eigendom van de weduwe Berckmans, maar het gebruik en het onderhoud van de kerk komt in handen van de bisschop van Antwerpen, Jacob Thomas Jozef Wellens (Antwerpen 1726 - 1784). Al in 1777 heeft hij contact opgenomen met het kapittel van Sint-Gummarus en het Lierse stadsbestuur met de vraag om de kerk te mogen gebruiken. Het duurt uiteindelijk tot 1781 voordat men tot een overeenkomst komt en er, na acht jaar, weer misvieringen plaatsvinden.

Het dagelijks bestuur van de kerk wordt door het stadsbestuur, tot ongenoegen van deken en kapittel van Sint-Gummarus die tevergeefs protesteren, toevertrouwd aan drie vooraanstaande Lierse burgers die in de buurt van de kerk wonen. De zogenaamde kerkmeesters Jan-Baptist Rigouts (Lier 1719 - 1783), koopman, Petrus Jacobus Van Steenacker (Zevenaar 1757 - Lier 1793), brouwer en Carolus Nauwelaers (Lier 1726 - 1797), meester-timmerman.

Weduwe Berckmans

Josephus Berckmans (Lier 1723 - 1772), koopman en ‘aelmoessenier’, is getrouwd met Anna Catharina Dielens (Kontich 1730 - Lier 1814). Het feit dat hij aalmoezenier is, verwijst naar zijn maatschappelijke positie. Aalmoezeniers worden gekozen uit de vooraanstaande, rijke burgers en zijn verantwoordelijk voor de armenzorg. Dat is niet alleen een onbezoldigde erefunctie, maar bovendien wordt van hen ook verwacht dat ze uit eigen middelen een aanzienlijke financiële bijdrage voor de armenzorg leveren.

Het echtpaar Berckmans-Dielens woont in de Mechelsestraat (nu Florent Van Cauwenberghstraat) in het Keizershof, ook bekend als het voormalige Hof van Colibrant. In 1903 wordt dat hof grotendeels gesloopt en met twee naastliggende woningen heropgebouwd als neogotisch postgebouw.

Ze hebben tien kinderen: vijf zonen en vijf dochters. Eén van hun kleinzonen, Augustinus Philippus Jacobus Berckmans (Lier 1803 - 1865), is rond 1850 de bouwheer van het Hof van Ringen in Lier.31

Opmerkelijk is dat Josephus Berckmans, die handel drijft in bouwmaterialen en ijzerwaren, één van de leveranciers is bij de bouw van de kerk. Wil zijn weduwe, die samen met haar zonen de handel van haar man verderzet, de gebouwen als opslagplaats gebruiken, of (gedeeltelijk) afbreken en de materialen hergebruiken? Toeval of niet, maar in 1782 overlijden op korte tijd drie van haar, nog jonge, zonen: Franciscus Adrianus 25 jaar, op 21 januari, Gummarus Josephus 23 jaar, op 26 mei en Petrus Josephus Anthonius 28 jaar, de dag erna op 27 mei. De Lierenaars zien daarin de hand van God als straf voor het handelen met ‘zwart goed’ (volkse benaming voor religieuze eigendommen die verkocht worden). Zwart goed brengt geen zegen, zo leert ons het volksgeloof.

Grafsteen Dielens & Berckmans © Walter Sluydts, 2019 / Lier, Sint-Gummaruskerk, middenschip, 1e & 2e travee, noord / D.O.M.: Deo Optimo Maximo (aan God, de algoede en allerhoogste gewijd) / B.V.D.S.: Bidt Voor De Sielen / De overlijdensdatums van Petrus en van Gummarus verschillen van die in de parochieregisters.
Carte Figurative Du College et maisons des cidevant jesuits a Lier, circa 1773 © Algemeen Rijksarchief - publicatierecht nr. 508-3319
Carte Figurative Du College et maisons des cidevant jesuits a Lier, circa 1773 (detail) © Algemeen Rijksarchief - publicatierecht nr. 508-3319

Franse Tijd (1794 – 1815)

Vanaf 1794 komen onze gewesten onder Frans bewind en geleidelijk wordt elke godsdienstbeleving verboden. Kerken en kloosters worden gesloten en kloostergeloften onwettig verklaard.

Priesters moeten een eed van haat tegen het koningschap en trouw aan de Franse republiek afleggen, de zogenaamde Burgerlijke Grondwet voor de Geestelijkheid. Gaan ze daar niet op in, dan worden ze verbannen of gevangengenomen.

Gezien de clausule in de verkoopakte krijgt de weduwe Berckmans-Dielens nu ook de rechten op het gebruik van de kerk, maar vermoedelijk trekken de Fransen zich daar niet veel van aan.

Begin 1796 verkoopt de weduwe haar eigendom aan twee Antwerpse echtparen: Joannes Baptista Josephus Mens (Antwerpen 1760 - 1826) gehuwd met Anna Maria Philippina Begoden (Antwerpen 1756 - 1829) en Nicasius Vervranghen (Antwerpen 1752 - 1826) gehuwd met Joanna Maria Josepha Dympna Begoden (Antwerpen 1757 - 1845). De echtgenotes zijn zussen van elkaar en hun mannen zijn vennoten.

In de verkoopakte wordt de beperkende clausule betreffende de kerk hernomen.32

Aanvankelijk, vanaf begin 1797, wordt de jezuïetenkerk gebruikt voor erediensten door de Lierse paters predikheren na de sluiting van hun klooster in de Lisperstraat. Vervolgens wordt eind 1797 Petrus Lieven Van de Ghyn, een benedictijnerpater afkomstig uit de opgeheven Sint-Pieter en Paulusabdij van Affligem, op eigen verzoek aangesteld als bedienaar van de kerk.33 Uiteindelijk wordt enkele jaren later de kerk toch door de overheid gesloten en in gebruik genomen als ‘magasin de fournitures’. Joannes Baptista Mens is geen onbekende in Lier. Hij is getrouwd in 1782 in de parochie Onze-Lieve-Vrouw-Noord in Antwerpen, maar het echtpaar Mens-Begoden verhuist vrij vlug naar Lier. Drie van hun kinderen worden in de periode 1786 tot 1790 gedoopt in de Sint-Gummaruskerk.

In 1789, tijdens de Brabantse Omwenteling, de opstand van de Zuidelijke Nederlanden tegen het Oostenrijkse gezag van keizer Jozef II, is Mens in Lier één van de vurigste en strijdbaarste patriotten.

Als begin 1790 de Verenigde Nederlandse Staten worden uitgeroepen, wordt hij benoemd tot burgemeester.34 Op het einde van dat jaar, als de omwenteling uiteindelijk mislukt en het Oostenrijkse gezag hersteld wordt, is dat meteen ook het einde van zijn korte carrière als burgemeester.

In 1793 woont het echtpaar terug in Antwerpen en wordt daar in de parochie Onze-Lieve-Vrouw-Noord een dochter gedoopt.

Jean-Baptist Mens, zonder zijn schoonbroer Vervranghen met wie hij ondertussen een geschil heeft, installeert in de jezuïetengebouwen een katoendrukkerij met later een weverij en blekerij. In 1808 is hij met honderdvijftig werknemers in dienst een te duchten concurrent van het Lierse textielbedrijf De Heyder en Co, op dat moment één van de grootste katoenfabrieken van het Europees continent.35

Heeft Mens het gebruiksrecht van de kerk opgeëist en de verkoopclausule genegeerd?

In ieder geval staat er in de Kronijk van Lier (1796 - 1801) van de onderwijzer Karel Jozef Moermans dat er plannen worden gemaakt om de kerk af te breken. Zo ver komt het echter niet want in 1812 gaat Mens, als gevolg van een algemene crisis in de katoenindustrie, failliet.

Daarop volgt er in 1813 bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen een toewijzing van het jezuïetengoed aan de weduwe Berckmans-Dielens, de vorige eigenares.

Bewoners 1806 - 1841

De volkstellingen van 1806, 1816 en 1830 geven ons een overzicht van de bewoners van de voormalige residentie tot de terugkeer van de paters in 1841.

Voor 1806 zijn dat Egide Van Dyck (Antwerpen 1742 - Lier 1812), bediende voor de blekerij, en zijn echtgenote Joanna Catharina Raes. Vermoedelijk is Egide aangesteld in de katoenfabriek van de toenmalige eigenaar Joannes Baptista Mens.

In 1816 woont op dat adres het echtpaar Willem Hendrik Knoop (Deventer 1759 - Brugge 1830) en Hendrika Wilhelmina Hartkamp (Deventer 1777 - Haarlem 1857) met hun vier jonge kinderen. Willem Knoop is kapitein in het Nederlandse leger en vanaf 1815 plaatscommandant in Lier. In de loop van 1819 verhuizen zij naar Brugge.

Bij de telling van 1830 is het pand opgedeeld in meerdere woongelegenheden. We treffen er Petrus Van den Bogaert (Lier 1791 - 1874), winkelier, met zijn echtgenote Joanna Francisca De Vos (Lier 1791 - 1858) en hun zoontje Josephus. Ook Maria Van den Bogaert en Jacoba Francisca De Bie, spinsters, verblijven er.

Verder woont er van 1827 tot 1830 de rector van de Latijnse school, Theodorus Verwayen (Utrecht 1803 - Maastricht 1872). De Latijnse school is in 1822 door het stadsbestuur opgericht. De lessen worden vermoedelijk gegeven in het Hof van Brabant, nu Stadsmuseum in de Florent Van Cauwenberghstraat. Ook een student van voornoemde school en twee studenten van de Kweekschool, de latere Normaalschool in de Berlaarsestraat, vinden er logement. Tot slot woont er sinds 1829 ook nog ene Maria De Peuter, een dienstmeid afkomstig van Itegem.

Eerherstel jezuïeten

Na de val van Napoleon in 1814 wordt de orde van de jezuïeten door paus Pius VII met de bul Sollicitudo omnium Ecclesiarum (De zorg van alle kerken) weer in ere hersteld.36

De protestantse Willem I, koning der Nederlanden verzet zich echter tegen hun terugkeer naar onze gewesten en het duurt nog tot 1832 vooraleer er in het ondertussen onafhankelijke België opnieuw een volwaardige jezuïetenprovincie wordt opgericht.

In de nasleep van het vertrek van de Fransen blijft de jezuïetenkerk voor de eredienst gesloten.

Op 16 november 1814 overlijdt de weduwe Berckmans-Dielens en komt haar nalatenschap toe aan haar kinderen. In 1816 is er tussen de erfgenamen een onderhandse verkoop van de ‘paarten’ (geërfde delen) van het jezuïetengoed. Anna Catharina Berckmans (Lier 1771 - Boechout 1834) en haar echtgenoot Balthazar Laeremans (Boechout 1761 - 1840), ‘doctor in de medicijnen te Boechout’, verwerven op die manier de gronden en de residentie.

De kerk en de sacristie blijven gemeenschappelijk bezit van de kinderen Berckmans. Zij nemen de clausule dat de kerk voor erediensten behouden moet blijven blijkbaar ernstig, want ze vragen aan Franciscus Antonius de Méan de Beaurieux (Saive 1756 - Mechelen 1831), aartsbisschop van Mechelen, om de kerk opnieuw in gebruik te nemen. Die gaat in op hun verzoek en benoemt een kapelaan, die de kerk onder zijn hoede krijgt.

In 1840 na het overlijden van Anna Catharina Berckmans en haar echtgenoot Balthazar Laeremans komen hun bezittingen in handen van hun dochters: Maria Catharina Laeremans (Boechout 1802 - Lier 1870), gehuwd met Petrus Eugenius Muyshondt (Zelzate 1806 - Boechout 1849), ‘doctor in de medicijnen’ en Catharina Josepha Laeremans (Boechout 1800 - Lier 1877).

Aangemoedigd door Hubertus Van Bael (Antwerpen 1772 - Lier 1841), pastoor van het begijnhof en geestelijke raadsman van de Lierse Arme Claren-Coletienen, verkopen de zussen Laeremans al na korte tijd hun pas verworven eigendom aan de jezuïeten. Kerk en sacristie zijn niet in de notariële akte opgenomen, maar worden op hetzelfde moment toch aan de paters verkocht bij onderhandse akte. De zussen eigenen zich het eigendoms- en verkooprecht toe omdat kerk en sacristie al meer dan dertig jaar in familiebezit zijn. Catharina Josepha kiest in 1841 voor het kloosterleven en treedt in bij de Arme Claren-Coletienen. In 1865 wordt de onderhandse verkoop van kerk en sacristie uiteindelijk bij notariële akte officieel bevestigd.

Terugkeer van de jezuïeten

De terugkeer van de jezuïeten naar Lier lijkt daardoor nabij. De toenmalige provinciaal Charles Franckeville (Brugge 1800 - Brussel 1877) laat echter aan Engelbert Sterckx (Oppem 1792 - Mechelen 1867), aartsbisschop van Mechelen, weten dat de terugkeer van de jezuïeten wordt bemoeilijkt omdat het volledige beheer van de kerk niet aan de sociëteit wordt toegestaan. De kerk wordt immers nog altijd bediend door kapelaan Joannes Cornelissen (Turnhout 1774 - Lier 1847), aangesteld door de aartsbisschop.

Monseigneur Sterckx toont aanvankelijk begrip voor het standpunt van de jezuïeten en vraagt hen om alvast naar Lier terug te keren, wat ze in 1841 ook doen. Twee paters en een broeder vestigen zich in wat nog rest van hun oude residentie. Het lijdt geen twijfel dat er tussen de verdrijving van de jezuïeten en hun terugkeer delen van hun voormalige residentie zijn afgebroken. Op stadsplannen uit de negentiende eeuw is te zien dat alleen de voorste gebouwen, rechts naast de kerk, nog overeind staan.

Met de teruggekeerde paters wordt afgesproken om het beheer van de kerk over te laten aan de oude kapelaan totdat die zou overlijden. Die overeenkomst is nadelig voor de jezuïeten, want daardoor komt het stoeltjes- en collectegeld toe aan de kapelaan.

Wanneer die, zes jaar later, overlijdt en de jezuïeten het beheer van hun kerk willen overnemen, benoemt de aartsbisschop tot hun grote verbazing een nieuwe kapelaan: Hieronymus Geuens (Diest 1798 - Lier 1864). Wanneer ze de aartsbisschop op zijn vroegere belofte wijzen, wil die de reden van zijn beslissing niet geven. Als ook die kapelaan overlijdt, benoemt de aartsbisschop tegen elke verwachting in weer een nieuwe kapelaan: Josephus Stalpaert (Lier 1818 - 1884).

De jezuïeten zijn daarover zo ontstemd dat zij overwegen om Lier opnieuw te verlaten.

Wanneer in 1867 uiteindelijk de Mechelse aartsbisschop overlijdt, gaan de jezuïeten bij diens opvolger Victor Dechamps (Melle 1810 - Mechelen 1883) hun zaak in verband met het beheer van de kerk bepleiten.

Met positief resultaat, want vanaf 1868 krijgen zij weer het volledige beheer in handen. Dat is echter geen onverdeeld succes, want jarenlang hebben de kapelaans en het bisdom het onderhoud van de kerk verwaarloosd, zodat de jezuïeten meteen moeten beginnen met grote en kleine herstellingen en verfraaiingen. Zo wordt onder andere het dak van de kerk vernieuwd en een nieuwe kruisweg geplaatst.

Naast het linker zijaltaar wordt in 1873 in de dwarsbeuk een Lourdesgrot opgericht. In 1876 volgt er, aan de tegenoverliggende kant, een altaar dat aan het Heilig Hart van Jezus gewijd is.

In 1881 wordt de buitenkant van de kerk onder handen genomen.

Wanneer de jezuïeten goed en wel opnieuw in Lier gevestigd zijn, wordt hen opnieuw, ditmaal door welmenende burgers, gevraagd om een college te stichten. Het komt er weer niet van.

Uiteindelijk duurt het tot 1880, wanneer door het aartsbisdom Mechelen het Sint-Gummaruscollege wordt opgericht, voordat Lier opnieuw een college heeft. Meer dan driehonderd jaar na de eerste vraag aan de jezuïeten en ruim tachtig jaar na de opheffing van het Sint-Thomascollege van de predikheren.

Lourdesgrot circa 1905 © Kadoc – KU Leuven
Altaar Heilig Hart van Jezus, circa 1905 © Kadoc – KU Leuven
Popp-kadasterkaart 1864 - 1873 (Philippe Popp 1805 - 1879)
Sint-Jansvest (nu Gasthuisvest), circa 1902 © www.kempenserfgoed.be (SLI001016729)
Achterkant kerk met sacristie, tuin en vijver, circa 1902 © Kadoc – KU Leuven
Interieur kerk, circa 1907 © www.kempenserfgoed.be (SLI001002097)
O.-L.-Vrouw-altaar (zijaltaar links), circa 1956 © archief Podiumacademie
Altaar van Sint-Joannes Nepomucenus (zijaltaar rechts), circa 1907 ©  www.kempenserfgoed.be (SLI001028254)

De tuin

In de loop van de tijd heeft de tuin heel wat gedaantewisselingen ondergaan. Oorspronkelijk is het een moes- en siertuin en is er ook een kleine boomgaard. Het grondstuk is volledig ommuurd, maar heeft twee toegangspoorten langs de Gasthuisvest, nagenoeg op dezelfde plaats als de huidige doorgangen. In 1773 is er sprake van een ‘petit jardin’, vlak achter de kerk gelegen en een ‘grand jardin’, waarin zich een paviljoen met een nog steeds bestaande ijskelder bevindt. Beide delen zijn gescheiden door een smalle rechte vijver. Het gedeelte waar later de kapel en het retraitehuis komen hoort op dat moment nog niet bij de residentie, maar bij het huis De Moriaen in de Berlaarsestraat.

Henricus Büning © verzameling Maartje De Nie

In het midden van de 19de eeuw is de tuin herschapen tot een kleine wijngaard. Die heeft een jaarlijkse opbrengst van witte en rode wijn die ruim voldoende is, zowel voor de miswijn als voor de huiselijke consumptie van de paters. De wijngaardenier is broeder Henricus Büning (Elten, Rheinland 1810 - Gent 1888), ‘coadjutor temporalis S.J.’, die op 26-jarige leeftijd intreedt bij de jezuïeten. Hij komt in 1841 naar de residentie in Lier en is er manusje-van-alles: kok, koster, econoom, klusjesman, tuinier, … Büning is afkomstig uit een dorpje aan de Rijn en heeft de kunst van het wijn maken goed onder de knie, want op een ‘exposition de vin’ in Mechelen behaalt hij in 1849 een ‘gulden medaille’. Wanneer circa 1871 de wijnstokken worden aangetast door druifluis, is dat meteen het einde van de wijngaard. Broeder Büning verhuist in 1874, na 33 jaar trouwe dienst in Lier, naar de residentie in Brugge en overlijdt op 78-jarige leeftijd in Gent.

Tuin jezuïetenresidentie, circa 1924 met rechts op de achtergrond een bruggetje over de vijver © www.kempenserfgoed.be (SLI001006528)
Tuinpaviljoen, circa 1902 © www.kempenserfgoed.be (SLI001035366)

Nieuwe residentie

In 1886 besluit men de oude, bouwvallige residentie in de Berlaarsestraat, rechts naast de kerk, te renoveren. Aansluitend wordt in de tuin naast de kerk een nieuwe vleugel opgericht. In juni 1887 wordt die ingezegend en door de paters in gebruik genomen.

Retraitehuis

Begin 1899 wordt pater Victor Van de Put (Antwerpen 1838 - Lier 1919) tot overste van de Lierse residentie benoemd. Hij komt uit Gent, waar hij in 1896 met succes, een retraitehuis voor werklieden heeft gesticht. Het is de bedoeling om ook in Lier aan de vooravond van de 20ste eeuw een retraitehuis te bouwen. Daar zullen volksretraites worden georganiseerd voor jongens en mannen tot vijfenvijftig jaar: werklieden, onderwijzers, lotelingen, kosters en burgers uit de provincies Antwerpen, Brabant en Limburg.

Om het gebouw te realiseren worden bijkomend de huisjes links in het steegje aan de Gasthuisvest en een stuk tuin van het huis De Moriaan aangekocht. De architect Jozef Modest Van Ockelyen (Lier 1843 – 1924), op dat moment schepen van openbare werken, tekent de plannen. Binnen het jaar is de bouw van het retraitehuis met vergaderlokalen, eetzaal, recreatiezaal, biljartzaal, wintertuin en drie verdiepingen gerealiseerd. Voor de huisvesting van de retraitanten zijn er per verdieping achttien comfortabele ‘chambrettes’. Op 26 november 1899 wordt het gebouw ingezegend door pater provinciaal August Petit (Bure 1848 - Arlon 1937), in aanwezigheid van deken Clemens Schollaert (Geel 1855 - Mechelen 1936) en burgemeester Florent Van Cauwenbergh (Lier 1841 - 1923).

Een week later gaat er al een eerste retraite door voor zesenveertig Antwerpse werklieden. Duizenden zullen in de loop der jaren hun voorbeeld volgen. Een retraite is bedoeld om tijdens een driedaags verblijf in het retraitehuis, met start op zondagavond, ‘flauwhartige en onverschillige christenen in edelmoedige en vurige dienaren Gods te herscheppen’. Een korte retraite van een halve of één dag wordt een recollectie genoemd. Om de onkosten te dekken wordt aan de deelnemers een bijdrage gevraagd afhankelijk van hun financiële mogelijkheden. Bovendien wordt er jaarlijks door dames en juffrouwen een omhaling georganiseerd ter ondersteuning van het retraitewerk. In een publicatie uit 190237 staat te lezen:

’s Morgens worden de deelnemers voor zes ure gewekt en begeeft iedereen zich tot de mis, in de kapel van het retrettenhuis opgedragen. Daarna wordt een eerste smakelijk ontbijt genomen, dan volgt eene uitspanning tot acht ure. Men smoort middele wijl ene pijp, of doet de kegels in het zand tuimelen. Om acht ure en een kwaart, conferentie gevolgd door overweging op de kamer. Om negen ure afzonderlijke lezing, welke op de kamer, den hof of leeszaal mag gedaan worden. Om half tien Miserere in de kapel. Daarna zet men de afzonderlijke lezing voort, en kwaart na tien ure leest men gezamenlijk het Roozenhoedje. Na een smakelijk middagmaal volgt ene uitspanning tot twee ure. Het overige van den dag wordt eveneens aan bidden, meediteren en uitspanning besteed. Zoo verloopen insgelijks de twee andere dagen.
Retraitehuis, circa 1902 met rechts een sierlijk bruggetje over de vijver © www.kempenserfgoed.be (SLI001035369)
Kapel retraitehuis, circa 1905 © Kadoc – KU Leuven
Kapel retraitehuis 2007 © Bart De Vos

Midden 1900 kan men ook de kapel voor de retraitanten, rechts naast het retraitehuis, in gebruik nemen. Allicht wordt bij de bouw van het retraitehuis ook de tuin heraangelegd met hoofdzakelijk sier- en fruitbomen en met de vijver zoals we hem nu nog kennen, maar dan wel voorzien van twee pittoreske bruggetjes.

Kort na de eeuwwisseling wordt de kerk geschilderd en in 1906 worden zes nieuwe glasramen en een nieuw hoofdaltaar geplaatst, ter vervanging van het oude altaar dat in 1752 was overgebracht uit de eerste kerk. In 1907, bij de inhuldiging van het nieuwe altaar, wordt de kerk nogmaals plechtig toegewijd aan Sint-Jozef door Joseph van Reeth, bisschop van Galle, Ceylon (nu Sri Lanka) en wordt er vooraan in het koor een gedenksteen aangebracht.

Gedenksteen 1907 © Kadoc – KU Leuven
D(eo) O(ptimo) M(aximo), ill(ustrissimus) D(ominus) Josef Van Reeth S.I. Episc(opus) Gallensis Ecclesiam Et altare maius In honorem S(ancti) Joseph B(eatae) M(ariae) V(irginis) Sponsi Solemni ritu consecravit Prid(ie) Non(as) Iun(ias) mcm vii
(Voor God, de algoede en allerhoogste, (heeft) de eerwaarde Heer Joseph Van Reeth S.J. (Antwerpen 1843 - Galle 1923), Bisschop van Galle de kerk en het hoofdaltaar ter ere van Sint-Jozef, bruidegom van de zalige maagd Maria plechtig ingezegend de dag voor de Nonen van juni 1907 (4 juni).

De glasramen die in 1906 worden geplaatst, zijn ontworpen door de Brugse glazenier Jules Dobbelaere (Brugge 1859 - 1916). Ook in 1890 is er al sprake van het plaatsen van glasramen, maar helaas gaan ze in 1914 allemaal verloren door het oorlogsgeweld. Gelukkig zijn de ontwerptekeningen van Dobbelaere bewaard.38 Bij de heropbouw plaatst men in de ramen gewoon glas, vermoedelijk om kosten te sparen.

Glasraam ‘De dood van Sint-Jozef' / Ontwerp Jules Dobbelaere, 1897 © Kadoc – KU Leuven
Retraitehuis, circa 1902 © www.kempenserfgoed.be (SLI001035368)

Eerste Wereldoorlog (1914 – 1918)

Begin augustus 1914 breekt de Eerste Wereldoorlog uit, die voor Lier en dus ook voor de Lierse jezuïeten rampzalige gevolgen heeft. Aanvankelijk worden residentie en retraitehuis ingenomen voor huisvesting van Belgische soldaten, later worden er ook zieken en gewonden verpleegd.

De Duitsers willen Vesting Antwerpen uitschakelen en Lier ligt in de vuurlinie. De laatste dagen van september wordt de stad dagenlang beschoten waarbij zevenhonderd huizen in puin worden gelegd en nog eens evenveel zwaar beschadigd raken. Bijna alle inwoners slaan op de vlucht en de haastig verlaten huizen zijn een doelwit voor plunderaars.

Op 29 september valt er tussen de twee bruggetjes in de tuin een obus waardoor alle ruiten van de omliggende gebouwen sneuvelen. De dag erna vallen er twee bommen op het retraitehuis waarbij het dak zwaar wordt beschadigd. De paters vluchten naar Antwerpen waar zij een veilig onderkomen hopen te vinden bij hun medebroeders in de kelders van het Onze-Lieve-Vrouwcollege.

In Lier blijven de beschietingen elkaar opvolgen. Het dak van de kerk gaat eraan door zeven bominslagen, maar gelukkig houdt het gewelf stand. Van de residentie staan alleen nog een paar muren overeind. In de tuin gapen meerdere bomkraters, bomen zijn afgeknakt en de tuinmuur ligt gedeeltelijk plat.

In de Berlaarsestraat worden in totaal achtenveertig woningen vernield of zwaar beschadigd.39

Begin oktober bezetten de Duitsers de stad. Ze plunderen en steken ze gedeeltelijk in brand. Ze trekken een spoor van vernieling van aan de Leuvense- tot aan de Antwerpsepoort en ook kerk, residentie en retraitehuis krijgen ongewenst bezoek. Op de linkervleugel van de dwarsbeuk en enkele biechtstoelen na wordt daarbij zo goed als heel de inboedel van de kerk vernield. Vermoedelijk stelen de Duitsers eerst de tinnen orgelpijpen alvorens brand te stichten, want er worden geen gesmolten tinresten gevonden. In 1910 wordt het orgel omschreven als: ‘een instrument met twee klavieren, elf spelen op ’t eerste, acht op ’t tweede en vier op het pedaal, met vijf verbindingen’. Pas in 1965, wanneer het kleine orgel van de leerlingenkapel van het Xaveriuscollege in Borgerhout wordt overgebracht, beschikt de kerk opnieuw over een orgel.

Een pater die half oktober 1914 vanuit Antwerpen poolshoogte komt nemen, kan gelukkig beletten dat het retraitehuis, dat min of meer overeind is gebleven, nog verder wordt leeggeplunderd. Toch is de ravage enorm. De totale schade aan gebouwen en inboedel bedraagt meer dan 430.000 frank (waarde 1918).

Berlaarsestraat © www.kempenserfgoed.be (SLI001002052)
Verwoest kerkinterieur 1914 © www.kempenserfgoed.be (SLI001019846)

Na hun terugkomst uit Antwerpen eind oktober installeren de paters zich in het retraitehuis zo goed als de omstandigheden het toelaten; hun residentie ligt immers in puin. Her en der wordt het hoogstnoodzakelijke tijdelijk hersteld. Misvieringen en andere kerkdiensten gaan voorlopig door in de kapel van het retraitehuis en in de wintertuin. De paters helpen daar waar het kan met het bijstaan van slachtoffers en het opvangen van vluchtelingen.

Op de kerk wordt een voorlopig dak gelegd van geteerd karton en het duurt tot mei 1916 voordat ze de toestemming krijgen voor de herstelling van het interieur. De werken kunnen grotendeels worden betaald dankzij de milde giften van de bevolking en een aantal van de beste Lierse stielmannen zet er blijkbaar vaart achter: na circa drie maanden kan de kerk al opnieuw worden gebruikt voor de erediensten.40 Pas na 1921 komt er een nieuw dak en wordt de voorgevel hersteld.

Interbellum (1918 – 1939)

Na het einde van de oorlog schrijft pater-overste Frans Gillemon (Brugge 1867 – Drongen 1929) een brief aan zijn superieuren waarin hij ervoor pleit om de zwaar beschadigde gebouwen te laten voor wat ze zijn en op een andere, nog te bepalen, plaats in Lier een nieuwe kerk en residentie te bouwen. Hij argumenteert zijn vraag door te wijzen op de moeizame samenwerking met de Sint-Gummarusparochie en op de onmiddellijke nabijheid van andere kerken en kloosterorden, waardoor er rivaliteit is ontstaan.41

Blijkbaar hebben zijn superieuren daar geen oren naar, want dankzij de subsidies voor oorlogsschade begint men vanaf 1921 naar de plannen en onder leiding van de gerenommeerde architect Eduard Careels (Lier 1857 - 1933) aan de heropbouw. Careels is van 1899 tot 1929 provinciaal architect voor het arrondissement Mechelen en van 1920 tot 1929 directeur van de Lierse Stedelijke Academie voor Schone Kunsten. Hij heeft een voorliefde voor eclectische neostijlen en laat een indrukwekkend architecturaal oeuvre na.42

Achter de kerk wordt er een nieuwe residentie gebouwd die aansluit op het retraitehuis. In de Berlaarsestraat wordt op de plaats van de twee verwoeste huizen links van de kerk, rekening houdende met de aangepaste rooilijn, een nieuwbouw opgericht die verbonden is met de nieuwe residentie. Van de oude residentie, rechts naast de kerk wordt slechts een klein gedeelte behouden om er een woning met winkel te bouwen voor de hovenier. De resterende grond wordt verkocht en mettertijd komt er een particuliere woning.

In het voorjaar van 1924 zijn de werken, met als aannemer Charles Van Beirs (Lier 1872 - 1939), voltooid en vormen residentie, retraitehuis en kapel een mooi harmonisch geheel in een sobere neogotische stijl. Centraal boven de ingang van de residentie wordt er een beeld van Sint-Ignatius geplaatst. In de retraitevleugel staat in een nis een beeld van de Heilige Jozef met het kindje Jezus en daaronder een cartouche met monogram ‘IHS Anno 1899’. IHS wordt hier vermoedelijk gebruikt in één van de betekenissen die de jezuïeten eraan geven: ‘Iesum Habemus Socium’ (Wij hebben Jezus als metgezel). In de zijgevel van de kapel wordt een kleine beeldengroep geplaatst voorstellende Sint-Ignatius die een volwassene en een jongeling onderwijst.

Gebouwen voor WO I, circa 1902 © www.kempenserfgoed.be (SLI001008231). Links vooraan: residentie en kerk, rechts: retraitehuis
Gebouwen na WO I, circa 1925 © www.kempenserfgoed.be (SLI001008236). Links: kerk, midden: residentie en retraitehuis

In 1929 wordt er in een nis aan de gevel van de residentie in de Berlaarsestraat een Mariabeeld geplaatst: ‘Maria Triumphatrix’, mogelijk een 18de-eeuws werk. Aan de voeten van Maria ligt een draak, zinnebeeld van de overwonnen ketterij.43

Twee jaar later wordt de wintertuin achter het retraitehuis afgebroken. Onder leiding van architect Eugeen Van Ouytsel (Lier 1894 - 1961) wordt er een ‘recreatiezaal met aanhorigheden voor de retraitanten’ gebouwd (nu de balletzaal). In tegenstelling tot het oorspronkelijke gebouw dat evenwijdig liep met het retraitehuis, wordt het nieuwe gebouw dwars ertegenaan geplaatst.

Het kapelaanschap over de kerk, dat door de aartsbisschop in 1868 is toegewezen aan de jezuïeten, wordt in 1934 opgeheven en vanaf dan behoort de kerk administratief tot de Sint-Gummarusparochie.

In 1935, terwijl de meeste Lierse werkmanswoningen nog met een Leuvense stoof worden verwarmd, wordt in het retraitehuis chauffage geïnstalleerd en het sanitair gemoderniseerd.

Berlaarsestraat, links en rechts naast de kerk, 1905 © Kadoc – KU Leuven
Recreatiezaal en refter, circa 1909 © www.kempenserfgoed.be (SLI001035385)
Wintertuin (huidige balletzaal), ingekleurd, uit: J. Van den Bosch, Gods zegen op het retraitehuis van Lier, Lier, 1902
Gang tussen Berlaarsestraat (links van de kerk) en huidige ingang B in de tuin, circa 1924 © www.kempenserfgoed.be (SLI001035383)
Gang eerste verdieping links, circa 1924 met links een (verdwenen) dubbele deur, waarachter een ruimte met een trap naar het gelijkvloers © www.kempenserfgoed.be (SLI001030282)
Residentie, circa 1924 © www.kempenserfgoed.be (SLI001016730)

Zaden en granen Steukers

Vanaf 1912 werkt de uit Limburg afkomstige Hendrik Theophiel Steukers (Alken 1887 - Lier 1976) als hovenier bij de jezuïeten en woont hij in de residentie. Vermoedelijk is hij door de toenmalige overste Victor Van de Put, die van 1904 tot 1910 in Alken verblijft om daar een retraitehuis op te richten, gevraagd om naar Lier te komen. Wanneer Theophiel in 1914 huwt met Maria Rosalia Eelen (Lichtaart 1890 - Lier 1971) die dienstmeid is in De Moriaen enkele deuren verderop in de Berlaarsestraat, blijft hij hovenier, maar moet hij verhuizen. Een echtpaar in de residentie, dat kan immers niet.

Wanneer in 1921 een nieuwe residentie wordt gebouwd, wordt een stukje van het oude verblijf rechts naast de kerk, verbouwd tot woning voor het gezin van de hovenier. In de loop van 1922 verhuizen zij en baten er een winkeltje in zaden en granen uit.

Het winkeltje van Steukers groeit in Lier uit tot een begrip. Van 1962 tot circa 1986 zet Louis (Lier 1927 - 2017), één van de zonen, met zijn echtgenote Ivonne Lippens (Sint-Lenaerts 1934 - Lier 2019) de zaak voort.44

Zaden en granen Th. Steukers (rechts), circa 1935 ©  www.kempenserfgoed.be (SLI001027028)

Tweede Wereldoorlog (1940 - 1945)

Door de toenemende oorlogsdreiging wordt in augustus 1939 gestart met het voorbereiden van de actieve regimenten en begin mei 1940 volgt de algemene mobilisatie. Al in september 1939 worden de jezuïetengebouwen opgeëist door de militaire overheid voor het inrichten van een medische hulppost van het 4de legerkorps, waarvan de troepen in en rond Lier gelegerd zijn. Na het uitbreken van de oorlog op 10 mei 1940 worden al vlug de eerste gewonden aangevoerd, afkomstig van gevechten aan het Albertkanaal tussen Massenhoven en Herentals. Zij krijgen in het retraitehuis de eerste zorgen toegediend en wie ernstig gewond of ziek is, wordt geëvacueerd naar het medisch-chirurgisch centrum van het 4de legerkorps in Duffel. Om het aan- en afvoeren van gewonden vlotter te laten verlopen is er een opening in de tuinmuur gemaakt zodat de ambulances via de tuin rechtstreeks toegang hebben tot de gebouwen. Tevens kunnen de voertuigen dan onder de bomen parkeren zodat zij minder zichtbaar zijn vanuit de lucht. Op 11 mei nemen Franse soldaten deel aan de gevechten en hun gewonden komen eveneens terecht in het retraitehuis, waarbij zij ook eigen medisch personeel en ambulancevoertuigen inzetten.

De Duitsers rukken echter zo snel op dat al op 12 mei de stelling aan het Albertkanaal wordt opgegeven. De dag erna volgt in de vooravond het bevel dat Lier moet worden geëvacueerd. Men vreest immers dat de stad in de vuurlinie komt te liggen. De militaire medische hulppost bij de jezuïeten wordt verplaatst naar Kontich en de Lierse bevolking ontvlucht massaal de stad.45 De voornaamste bestemmingen zijn West-Vlaanderen, Frankrijk en Engeland. De paters verkiezen als toevluchtsoorden hun colleges in Antwerpen, Brussel en Kortrijk.

Op 18 mei wordt Lier door de Duitse Wehrmacht bezet. Na de overgave van het Belgische leger op 28 mei kunnen de meeste vluchtelingen al naar Lier terugkeren en worden de jezuïetengebouwen gebruikt om vluchtelingen, onderweg naar huis, tijdelijk onderdak te bieden. Gelukkig blijft Lier deze keer van verwoestend oorlogsgeweld gespaard en kan het normale leven al gauw, min of meer, worden hervat.

In juli 1940 worden de jezuïetengebouwen opgevorderd door de Duitse bezetter. De lokalen met ingang aan de Berlaarsestraat worden gebruikt als Standortkommandantur (bureau van de plaatselijke commandant) en het retraitehuis wordt ingericht als Feldlazarett (veldhospitaal) voor de 22ste Infanterie-Division. In februari 1941 wordt de Standortkommandantur overgeheveld naar Mechelen en de 22ste Infanterie-Division, als onderdeel van Operatie Barbarossa, ingezet aan het oostfront.46

In 1943 vinden de internen van het Turnhoutse Sint-Jozefcollege, dat opgevorderd is door de Duitsers, een tijdelijk onderkomen in het Lierse retraitehuis. De recreatiezaal wordt tijdens de oorlogsjaren voor zover mogelijk ter beschikking gesteld van Winterhulp, die er onder toezicht van het Rode Kruis maaltijden opdient voor noodlijdende kinderen.

Begin september 1944 wordt Lier zonder al te veel schermutselingen door de Engelsen bevrijd en in de nasleep daarvan wordt het retraitehuis als logement gebruikt voor Engelse en Belgische soldaten.

Van einde 1944 tot begin 1945 wanneer Lier meermaals wordt getroffen door vliegende bommen, de zo gevreesde V1- en V2-bommen, fungeert de kelder van het complex als ‘Schuilkelder Sint-Jozef’. Een bescheiden gedenkplaat in de kelder, opgehangen op 8 juli 1945, herinnert daar nog steeds aan.47 De V-bommen die in de buurt neerstorten, veroorzaken in de residentie uitgerukte deuren en ramen, gebroken ruiten en barsten in muren en plafonds.

Gedenkplaat schuilkelder 1945 © An Sluydts, 2021
Dankplechtigheid voor de bescherming genoten in de Schuilkelder Sint-Jozef, zondag 8 juli 1945 © familiearchief Sonia ‘s Jongers
Dankplechtigheid voor de bescherming genoten in de Schuilkelder Sint-Jozef, zondag 8 juli 1945 © familiearchief Sonia ‘s Jongers

Naoorlogse periode

Op het moment dat men in veel werkmanswoningen in Lier nog putwater moet oppompen, wordt er in 1948 in het retraitehuis op elk kamertje een lavabo met lopend water geïnstalleerd.

In de jaren vijftig wordt de constructie van het dak van het retraitehuis gewijzigd: de dakkapellen worden afgebroken en in de verhoogde gevel worden vensters geplaatst.

Pontificaal Lof t.g.v. 200 jaar Sint-Jozefskerk en 50 jaar retraitehuis op zondag 5 juni 1949 © www.kempenserfgoed.be (SLI001033257)
Het hoofdaltaar van de Gentse Jezuïetenkerk (prentkaart privéverzameling Marc Mees)
Hetzelfde altaar overgebracht (circa 1956) naar de Jezuïetenkerk in Lier © www.kempenserfgoed.be (SLI001033345)

In 1956 wordt in de kerk een ‘nieuw’ hoofdaltaar geplaatst en ook het rechter zijaltaar wordt vervangen. Ze zijn afkomstig uit de, in hetzelfde jaar, gesloten residentie van de jezuïeten in de Posteernestraat in Gent waar het hoofdaltaar in 1862 is opgericht. De gebouwen daar, inclusief de kerk, worden sindsdien gebruikt door het Gentse Sint-Lucasinstituut.48

Als gevolg van het Tweede Vaticaans Concilie, van 1962 tot 1965, en de daaruit voortvloeiende modernisering van de katholieke Kerk wordt in 1964 de Lourdesgrot naast het linkse zijaltaar afgebroken. In de plaats daarvan komt er een deur naar de residentie.

Vermoedelijk rond dezelfde tijd wordt er in de kapel van het retraitehuis een verlaagd plafond aangebracht en worden de neogotische glasramen gedeeltelijk vervangen door gekleurde ruiten in een Mondriaan-patroon. Circa 2010 wordt het verlaagde plafond weer verwijderd waarbij het oorspronkelijke plafond en wat nog rest van de oude glasramen opnieuw tevoorschijn komen. In 1965 wordt de tuin onder handen genomen: oude bomen worden gerooid en de vijver schoongemaakt. Ook de twee bruggetjes worden weggenomen.

Quo vadis?

Na de Tweede Wereldoorlog hernemen de retraites, maar al gauw blijkt dat de tijden veranderd zijn. Het kerkbezoek loopt terug en het aantal roepingen neemt gestaag af. De hoogdagen van de triomfantelijke katholieke kerk zijn duidelijk voorbij. Tijdens de jaren zestig valt de retraitewerking zo goed als stil en wordt het retraitehuis gebruikt als studentenverblijf voor de leerlingen van het Sint-Aloysiusinstituut, de verpleegstersschool van de Lierse Heilig-Hartkliniek.

In 1963 wordt in samenspraak met de oversten van de Noord-Belgische provincie van de jezuïeten beslist om op termijn Lier te verlaten. In eerste instantie denken de jezuïeten aan een overdracht van de kerk aan de Sint-Gummarusparochie en voor de overige gebouwen aan een verkoop aan de stad. Vier jaar later oordeelt men dat het moment gekomen is en worden er discrete onderhandelingen opgestart met de stad Lier waarbij kerk, residentie, retraitehuis en tuin in een pakket te koop worden aangeboden.

Het stadsbestuur reageert positief, neemt in december 1967 een princiepsbeslissing tot aankoop, en ziet een opportuniteit om de gebouwen op termijn in gebruik te nemen als cultureel- en/of jeugdcentrum, of voor de huisvesting van de academies.49

Een aantal vooraanstaande Lierse katholieken vindt de verkoop van de kerk echter te verregaand. Ze verenigen zich in een ‘Komitee voor het behoud der Jezuïetenkerk’ en pleiten voor het behoud van de kerk en de bediening door de jezuïeten. Via een petitie, zesduizendmaal onderschreven, oefent men druk uit op zowel het stadsbestuur als op de provinciale overste van de jezuïeten. Wanneer het ‘komitee’ ook nog de steun krijgt van de Lierse pastoors, halen de initiatiefnemers hun slag thuis en wordt de kerk uit de verkoopovereenkomst gehaald. In het licht van wat er de volgende decennia met de kerk gebeurt, kunnen we gerust spreken van een historische vergissing, maar dat kon men toen natuurlijk niet weten. Uiteindelijk wordt in 1969 de geamputeerde koop gesloten.

Verzoekschrift, 1969 © archief Podiumacademie

De jezuïeten behouden de kerk, het voorste gedeelte van de residentie links ernaast met een stuk van de binnentuin en de woning rechts naast de kerk. In 1969 worden de ruime gang en de kamers van de residentie langsheen de Berlaarsestraat, door aannemer Frans Van Erk uit Kessel naar plannen van architect Yves Van den Brande uit Meerle, verbouwd en vergroot met een nieuwbouw in de tuin om de kleine congregatie te huisvesten.50 Vier paters en één broeder blijven in Lier om, tegen beter weten in, voor biechtgelegenheid te zorgen en de eredienst in de kerk voort te zetten.

Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans

Midden jaren zestig van vorige eeuw zijn de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans en de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten samen gehuisvest in het voormalige Hof van Santhoven op de Vismarkt. Het gebouw is op dat moment echter te klein om het sterk groeiende leerlingenaantal van beide academies op te vangen. Als noodoplossing worden bijkomende stadslokalen in de buurt in gebruik genomen. Even overweegt het stadsbestuur om in de Schoolstraat (nu Abtsherbergstraat) een nieuwbouw te realiseren die aansluit bij de stadsschouwburg Vredeberg, maar het blijft bij goede voornemens.

Wanneer in 1969 de jezuïetenresidentie eigendom wordt van de stad, kiest men ervoor om de gebouwen volledig te gebruiken voor de huisvesting van de muziekacademie.51

Maar ook een goed plan moet rijpen en het duurt nog tot 1973 voordat er na de nodige verbouwingswerken kan worden verhuisd. Bij die werken worden in het retraitehuis, op de eerste en de tweede verdieping, de chambrettes afgebroken. In de plaats komen er per verdieping drie ruime klassen en een kleedkamer met sanitaire voorzieningen. De oorspronkelijke gang midden tussen de chambrettes verdwijnt en er komt een gang langsheen de achtergevel. De zolder wordt herschapen in twee grote opslagruimtes. De voormalige recreatiezaal in de binnentuin achter het retraitehuis wordt omgebouwd tot balletzaal. Achter de balletzaal komt een sanitair blok en naast de kapel een garage. Vanaf 1975 doet de kapel dienst als slagwerkklas. De lokalen tussen residentie en retraitehuis worden omgevormd tot conciërgewoning. Vanaf 1995, na het vertrek van de laatste conciërge, komt in de voormalige woonkamer het directiebureau van de academie. Daarbij komen na het verwijderen van het behang, links en rechts naast de schouw, twee geschilderde begijnhofzichten tevoorschijn. Huisvlijt van een nijvere pater met enig artistiek talent? In elk geval worden ze (zacht) gerestaureerd en in ere hersteld.

Stelselmatig wordt in de loop der jaren het buitenschrijnwerk vernieuwd waarbij her en der het uitzicht van de gevel wijzigt. Ook het interieur ondergaat regelmatig aanpassingen.

In de tweede helft van de jaren zestig worden de veertien houten noodwoningen aan de Gasthuisvest, gebouwd na WO I met de steun van het Koning Albertfonds, afgebroken. Vooraleer in de tweede helft van de jaren zeventig het parkeerterrein wordt aangelegd, worden eerst nog een twaalftal huizen langs die kant van de Gasthuisvest gesloopt. In dezelfde periode wordt ook de oude, hoge muur rondom de voormalige residentietuin aan de kant van de Gasthuisvest vervangen door een laag siermuurtje. Zo krijgt de tuin met de niervormige vijver de allure van een klein stadspark met bovendien een bijzonder fraai uitzicht op de Sint-Gummaruskerk en de majestueuze Sint-Gummarustoren. Later wordt ook het prieeltje (tuinpaviljoen) gerenoveerd, waarbij echter het typische negentiende-eeuwse karakter verloren gaat.

Gasthuisvest (richting Berlarij), circa 1960 © www.kempenserfgoed.be (SLI001002255)                                           Hoge muur en kapel retraitehuis (links), houten noodwoningen (rechts)
Molbeemd circa 1960 © Karel Henderyckx, verzameling Walter Sluydts

Nieuwe stadsbibliotheek?

Vanaf 1963 is de Lierse Stedelijke Openbare Bibliotheek gehuisvest in de gebouwen van de voormalige Stadsmeisjesschool in de Schoolstraat (nu Abtsherbergstraat). Die gebouwen zijn echter verouderd en voldoen niet meer aan de noden van een moderne bibliotheek. Begin jaren zestig zoekt het stadsbestuur naar een oplossing en allerlei suggesties voor de renovatie en ombouw van een van de leegstaande panden in stadsbezit worden in overweging genomen. Het bestuur kiest er echter uiteindelijk voor om een nieuwbouw te realiseren in de Abtsherbergstraat op de plaats van de bestaande oude gebouwen. De plannen zijn al gemaakt, maar in 1968 wordt de piste Abtsherbergstraat verlaten en ondanks negatief advies van de eigen Lierse Bouwraad en de Provinciale Commissie voor Monumenten en Landschappen kiest men als inplantingsplaats voor de nieuwe bibliotheek de jezuïetentuin, met toevoeging van een stuk tuin van de dekenij. Wanneer de bouwaanvraag wordt bekendgemaakt, ontstaat er een hevige polemiek tussen voor- en tegenstanders. Bij die laatsten neemt de Lierse vzw ’t Spuigat het voortouw en in de stadskrant ’t Peperbuske formuleren zij in een open brief een reeks van bezwaren. Daarbij komen vooral de verstoring van de historische omgeving en het verdwijnen van het fraaie uitzicht op de Sint-Gummaruskerk aan bod.52 Uiteindelijk zwicht het stadsbestuur en wordt de bouwaanvraag in het verkiezingsjaar 1982 naar de prullenmand verwezen.

Het duurt nog tien jaar voordat er een nieuwe bibliotheek komt, waarvoor de stad eind jaren tachtig het leegstaande Sint-Jozefrusthuis van de Zwartzusters op het Kardinaal Mercierplein (voorheen het klooster van de cellebroeders) verwerft, de oude gebouwen grotendeels laat afbreken en er begin jaren negentig een nieuwbouw laat optrekken.53

Exit jezuïeten

Gedurende elf jaar, van 1970 tot 1981, zorgt de kleine congregatie voor continuïteit in het Lierse apostolaatswerk van de jezuïeten. Ondertussen is de tijdsgeest echter gekanteld. Het afgelopen decennium is de secularisatie fel toegenomen en het aantal kerkbezoekers drastisch gedaald. Omdat ook het aantal roepingen jaar na jaar terugloopt, zijn er gewoonweg geen vervangers meer beschikbaar om de ondertussen hoogbejaarde paters op te volgen.

Een sluiting, zoals voorheen in Gent (1956) en Turnhout (1967) is onvermijdelijk en in 1980 beslist de generaal-overste dat de laatste Lierse jezuïeten einde 1981 hun residentie moeten verlaten.

De strijd van de ‘strijders voor God’ in Lier is gestreden. Aldus komt er een roemloos einde aan bijna vierhonderd jaar aanwezigheid, zij het met onderbrekingen, van de jezuïeten in Lier.

Kerk en sacristie wil men overlaten aan de Sint-Gummarusparochie zodat ze kunnen behouden blijven voor de eredienst. De panden links en rechts naast de kerk wil men verkopen aan de stad.

Het een noch het ander gaat door en uiteindelijk worden kerk en bijgebouwen te koop aangeboden op de vastgoedmarkt. De stad heeft recht van voorkoop, maar hapt niet toe: ze ziet op tegen de hoge restauratie- en onderhoudskosten. Het oude idee dat in Lierse culturele kringen nog steeds leeft om van de kerk een concert- en toneelzaal te maken, beschouwt men als onrealistisch en onpraktisch.

Een andere koper daagt niet meteen op en de toekomst van de gebouwen blijft de eerstvolgende jaren in het ongewisse.

Privébezit

Uiteindelijk gaan zowel de kerk als de bijhorende panden in de Berlaarsestraat in 1986 over in privéhanden. Dat verloopt echter niet zonder slag of stoot, want Chris Cambré, een Agalev-gemeenteraadslid uit de oppositie, organiseert een persconferentie waarbij hij met een lijvig betoog, onder andere gestoffeerd met documenten uit de Oostenrijkse en Franse periode, wil aantonen dat de kerk geen eigendom is van de jezuïeten, maar wel van de stad en dat bijgevolg de jezuïeten de kerk niet kunnen verkopen. Bij een interpellatie tijdens de gemeenteraad veegt de meerderheid dat echter als stemmingmakerij van tafel. Het een en ander wordt breed uitgesmeerd in de stadskrant ’t Peperbuske.54 Uiteraard veroorzaakt dat de nodige commotie, maar zoals meestal gebeurt er niets en is het slechts wachten tot het stof is gaan liggen.

De nieuwe eigenaar, destijds de pvba K.M.O. Dienstbetoon, het zakenkantoor van de familie Pelckmans, vormt de panden in de Berlaarsestraat om tot woonruimte en kantoren. Even is er zelfs een ‘onderzoek de commodo et incommodo’ om van de kerk een parkeergarage te maken voor acht wagens, maar dat verwekt algemene verontwaardiging, waarop de aanvraag wordt ingetrokken. De kerk krijgt dan, behoudens opslagruimte, geen nieuwe bestemming en kent een lange tijd van leegstand en verwaarlozing waarbij sommige interieurelementen onherroepelijk verloren gaan.

Slechts zeer sporadisch wordt de kerk opengesteld voor een tentoonstelling of een beurs. Begin 1988 wordt er textiel, afkomstig uit faillissementen, verkocht. Begin jaren 1990 is Ottilia-Art, kunstgalerij annex antiekhandel er gevestigd. Tijdens de jaarlijkse winkelbraderij Van Brug tot Brug houdt de vereniging De Blauwe Alg uit Kessel er enkele keren een aquariumtentoonstelling.

Monumenten & Landschappen

In 1978 wordt de residentie (de panden links en rechts naast de kerk) aangeduid als beschermd monument ‘vanwege de artistieke waarde en om het zicht op de kerk te vrijwaren’.55

In 1981 wordt de kerk eveneens aangeduid als beschermd monument, waarbij haar historisch belang wordt omschreven als ‘een voorbeeld van een laat-barokke kerk’.56

Het unieke zicht op de tuin inclusief voormalige residentie en retraitehuis wordt in 1993 erkend als beschermd stadsgezicht.57

In 2019 worden residentie, kerk en stadsgezicht aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed.58

Jubileum & millennium

Ter gelegenheid van ‘75 jaar muziekonderricht te Lier 1922-1997’ wordt in de tuin een herdenkingsmonument onthuld. Beiaard, ontworpen door Jos Vloeberghs, leerling van de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten, is gerealiseerd met afgedankte klokken uit de beiaard van de Sint-Gummarustoren.59 In 2004 wordt die beiaard echter gerestaureerd en worden enkele van de mooiste klokken uit het monument, na restauratie, opnieuw in de beiaard geplaatst. Pas in 2008 worden de verwijderde klokken vervangen door minder imposante exemplaren, wat de uitstraling van het monument niet ten goede komt.

Klokkenmonument © Walter Sluydts, 1997

In 2003 wordt het dak van het voormalige retraitehuis vernieuwd waarbij langs de zolder de in de jaren vijftig verhoogde gevel met de kleine ramen wordt verwijderd, maar de oorspronkelijke dakkapellen niet worden gereconstrueerd. Tevens wordt het torentje van de kapel gerestaureerd. In 2004 wordt de bijna dichtgeslibde vijver uitgebaggerd.

Het pad tussen het Kardinaal Mercierplein en de Gasthuisvest door de voormalige residentietuin, dat in 1986 is aangelegd, wordt in 2014 in aanloop naar de viering van de Sint-Gummarusfeesten in 2015 officieus ingewijd als ‘Sinte-Goemmerdeurgangeske’.60

Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans © Walter Sluydts, 1997

Vzw Eduard Bressinck

In 1995 is de familie Pelckmans de kerk liever kwijt dan rijk. Diverse overheidsinstellingen in verband met monumentenzorg eisen al geruime tijd forse bijkomende investeringen om eventuele onherstelbare beschadigingen uit te sluiten en het interieur te vrijwaren. De eigenaars overwegen dan ook om de kerk aan de stad te verkopen. Aanvankelijk toont het stadsbestuur wel interesse, want de Lierse culturele wereld droomt nog steeds van het omvormen van de kerk tot een concertzaal, maar het komt niet tot een overeenkomst. Uiteindelijk staat in 1997 de kerk te koop op de vastgoedmarkt. Er is wel wat belangstelling, zelfs internationaal, maar er volgt geen verkoop.

Op dinsdag 17 december 2002 breekt er in de voormalige sacristie achter de kerk brand uit. Of er sprake is van brandstichting, weet men niet. Dankzij de Lierse brandweer blijft de schade gelukkig beperkt. Er is toevallig een helikopter van de federale politie in de buurt. Met een warmtecamera kan die de brandhaarden detecteren en de plaats des onheils bijlichten, wat het blussen aanzienlijk doeltreffender maakt.

Het is wachten tot in 2004 wanneer de open-monumentenvereniging vzw Eduard Bressinck tot een overeenkomst met de eigenaar komt en de kerk koopt met als doel ze te restaureren en in te richten als concertzaal.61 Het gebouw is dan meteen ook bruikbaar voor groepslessen, repetities en voorstellingen van de academie. De vzw is in oorsprong een initiatief van Freddy Marien, directeur van de academie van 1992 tot 2013, samen met Luk Ceulemans en Geert Hendrix, directeur van de academie sinds 2014. Medeoprichters zijn Inge Nuyens, Wim en Bart De Vos, Francis Pollet en Marc Mees. Voor de naam van de vzw laten zij zich inspireren door ‘Wardje van ’t Juzeweete’, die in 1944 van Antwerpen, waar hij hulpkoster was, naar Lier komt. Daar is hij tot 1969 huisknecht bij de paters jezuïeten.

Wardje in de tuin, circa 1950 © www.kempenserfgoed.be (SLI001001375)

In Lier is Wardje door iedereen gekend als de ietwat simpele, rondbuikige, letterlijk op grote voet levende, fiere vaandeldrager van onder andere Harmonie Leo XIII. Wardje is ook de altijd vriendelijke verkoper van diverse al dan niet religieuze almanakken en van steun- en lidkaarten. Hij is prominent aanwezig op alle Lierse festiviteiten en befaamd om zijn enorme eetlust. Jarenlang is hij ook een trouwe deelnemer aan Lourdesbedevaarten. Hij groeit uit tot een volksfiguur en is door iedereen graag gezien. Als eerbetoon wordt zijn officiële naam, weinig Lierenaars kennen die overigens, gekoppeld aan het project: Eduard Bressinck (Antwerpen 1919 - Lier 1989).62

Sinds 2001 is Wardje vereeuwigd in een koperen beeldcompositie geplaatst in de tuin van zijn ‘Juzeweete’, gemaakt door de Lierse kunstenaar Bertro (Robert Schoofs).

Beeld Wardje © Walter Sluydts, 2021

In 2005 kapt slagwerkleerkracht Ricardo Garrido Badillo de dichtgemetselde doorgang tussen de kerk en de academie opnieuw open. Kan het symbolischer?

De vzw laat er geen gras over groeien en schrijft in 2005, in samenwerking met de Vlaamse Bouwmeester, een Europese architectuurwedstrijd uit voor de restauratie van de kerk en voor het oprichten van een aanpalende nieuwbouw.

Dankzij privékapitaal, giften, sponsoring, leningen en subsidies kan in oktober 2012 de eerste steen worden gelegd van de aanbouw naar een ontwerp van Architectenatelier Verwilt & Allegro uit Lier.63

Wanneer in 2014 foyer Bar Muza opengaat, wordt een droom realiteit. Op de verdiepingen zijn er lokalen die door de academie gebruikt kunnen worden en in de vide die als gemeenschappelijke ingang dient, komen tuin, nieuwbouw, academie en kerk in één ruimte samen.

Tevens wordt in 2008 de exterieurrestauratie van de kerk aangevat. Buitengevels, ramen en kerkpoort worden onder handen genomen en het dak volledig vernieuwd. Begin 2010 zijn de werkzaamheden voltooid en oogt de buitenzijde van de kerk als nieuw.

Anno 2022 is het subsidiedossier voor de interieurrestauratie en de omvorming tot concertzaal, de eerste in Lier die naam waardig, goedgekeurd en mogelijk worden de werken in 2023 aangevat. Een mooi jubileumgeschenk voor de inmiddels 100-jarige academie.

Aanbouw met Bar Muza © Walter Sluydts, 2021
Project nieuwbouw: gelijkvloers en buitenaanzicht 2012 ((www.jezuietenkerk.be)

Cultuurcampus

In de loop van 2008 staat het voormalige klooster en rusthuis van de zwartzusters aan de andere kant van de jezuïetentuin te koop …

De stad, de vzw Eduard Bressinck, het provinciebestuur en de Vlaamse Gemeenschap slaan de handen in elkaar: een unieke cultuurcampus, rondom de voormalige residentietuin krijgt vorm.

Met als partner Toerisme Vlaanderen wordt in 2015 een cultureel jeugdverblijfcentrum gerealiseerd,
Cultuurhostel Bed Muzet, de eerste thematisch verankerde jeugdherberg van ons land. Het voornaamste doel is om cultuurklassen te organiseren voor jongeren en om koren, orkesten en toneelgroepen te ontvangen. In de functie van jeugdherberg zijn ook individuele reizigers welkom.64

Toekomstmuziek

Na vierhonderd jaar is het verhaal van de jezuïetengebouwen in Lier nog niet ten einde. Integendeel, bij het begin van de 21ste eeuw groeit er meteen een nieuw verhaal: één waaraan sterkhouders, gedreven door hun volhardend enthousiasme, weer enkele succesvolle hoofdstukken hebben toegevoegd en nog zullen toevoegen.

Het omvormen van het kerkinterieur tot een volwaardige concertzaal heeft daarbij voorrang. Gericht op de toekomst en met respect voor het verleden van het gebouw wordt een Lierse vijftig jaar oude droom dan eindelijk realiteit.

Een recent ambitieus beheerplan voor de academiegebouwen en de tuin staat garant voor alweer nieuwe toekomstdromen.65

Slotakkoord

Het Album benefactorum templi Societatis Jesu Lirae (Boek van de weldoeners van de jezuïetenkerk te Lier), begonnen in 1615, bevat de namen van al de weldoeners en hun schenkingen. Anno 1645 staat er genoteerd: ‘Clara Stobbaerts geestelijke dochter binnen Lier heeft ghegeven verscheyde jaeren de somme van 800 gulden tot fondatie van de MUSYCKE in onse kercke’.66

Clara Stobbaerts (Lier 1616 - 1681) is een telg van een vooraanstaande familie. Haar vader Joris (Lier 1585 - 1636) is Hoofdman van de Sint-Jorisgilde van de kruisboogschutters en haar oom Andreas (Lier 1583 - 1649) is met brouwerij De Eenhoorn in de Berlarij een van de belangrijkste brouwers van Lier en bovendien schepen en rentmeester. Ook hij is een weldoener van de jezuïeten.

Dat ‘Jouffrouw’ Clara een ‘geestelycke dochter’ is wil zeggen dat zij de gelofte heeft afgelegd om ongehuwd te blijven, aan goede werken doet en in een wereldse omgeving een semireligieus geestelijk leven leidt gesteund door een persoonlijke biechtvader. Een beetje oneerbiedig kunnen we haar vandaag een kwezel noemen, maar haar verdiensten zijn daarom niet minder groot.

Zerksteen (gedeeltelijk uitgesleten) van Clara en Maria Stobbaerts © Walter Sluydts 2021 / Lier, Sint-Gummaruskerk, noordelijke kooromgang, voor Onze-Lieve-Vrouwkoor /D.O.M.: Deo Optimo Maximo (aan God, de algoede en allerhoogste, gewijd) /B.V.D.S.: Bidt voor de siele

Daarmee is de cirkel rond: de intentie van Clara Stobbaerts van vier eeuwen geleden is vandaag nog altijd springlevend. Deze kleine geschiedschrijving is dan ook aan haar opgedragen.

Dank

Hierbij wil ik iedereen bedanken die heeft bijgedragen aan de totstandkoming van dit artikel. Een extra woord van dank aan Marc Mees.

Download het artikel

Bewaar je dit artikel graag apart op je computer? Of lees je een bijdrage toch liefst nog op papier? Alle artikels zijn beschikbaar in een aangename pdf.

Download het artikel

Walter Sluydts (°1953) was, van 1995 tot aan zijn pensionering in 2013, administratief medewerker aan de Lierse Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans. Hij is vrijwilliger bij het stadsarchief en lid van het Liers Genootschap voor Geschiedenis. Zijn stokpaardjes zijn genealogie en geschiedenis, bij voorkeur met een Liers tintje.

Download het artikel

Bewaar je dit artikel graag apart op je computer? Of lees je een bijdrage toch liefst nog op papier? Alle artikels zijn beschikbaar in een aangename pdf.

Download het artikel

Walter Sluydts (°1953) was, van 1995 tot aan zijn pensionering in 2013, administratief medewerker aan de Lierse Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans. Hij is vrijwilliger bij het stadsarchief en lid van het Liers Genootschap voor Geschiedenis. Zijn stokpaardjes zijn genealogie en geschiedenis, bij voorkeur met een Liers tintje.

Voetnoten
  1. Devies van de jezuïeten, vertaling: Tot meerdere eer van God.
  2. WRIGHT 2004, p. 26 - 28
  3. LEMM 2011, p. 102 - 106
  4. Ibidem, p. 99
  5. Ibidem, p. 97 - 101
  6. DE LANDTSHEER 1998, p. 15 - 20
  7. Voor de aangehaalde geschiedenis van de jezuïeten in Lier doorheen heel dit artikel verwijzen we naar CLAUS 1952, BROUWERS 1981 en DROESHOUT 1908, tenzij anders aangegeven.
  8. Vermoedelijk was dit het vroegere Hof van Zevenbergen. In een Lierse akte van 4 december 1416 is er al sprake van ’t Hof der Vrouwe van Zevenbergen in de Ballaerstraete. Op de Oude Grote Nete wordt in 1421 een watermolen gebouwd staand onder het Hof van Zevenbergen (latere Volmolen). In 1443 wordt het Lierse Hof van Zevenbergen vermeld in het testament van Aerndt Van Strijen, Heer van Zevenbergen. Zie ook: primitief plan op blz. 7, nr. 17.
  9. MAST & COX 1902, p. 182
  10. DE PUE 1983, p.15 - 21
  11. MEES 2014, p. 140, 41r°, #47
  12. d’URSEL 2004, p. 125 - 142
  13. Ibidem, p. 49 - 71
  14. D’HULST 1956, p. 86-88
  15. DE VLIEGER-DE WILDE & BUNGENEERS 2010, p. 455 - 475
  16. AERTS & VAN DER WEE 2016, p. 225
  17. BERGMANN 1973, p. 197
  18. VERBIEST 1961, p. 47
  19. CLAUS 1956, p. 87 - 92
  20. REBMANN 1997, p. 92
  21. DE JONGE & DE VOS & SNAET 2000, p. 79 - 83
  22. KADOC - KU LEUVEN, Ref. code: BE/942855/1595/86 ‘Promptuarium pictorum’, register houdende een verzameling van tekeningen en schetsen van jezuïetenarchitecten (periode 17de eeuw-18de eeuw)
  23. CAPITEYN 1984, p. 46
  24. https://nl.wikipedia.org/wiki/Kapel_Sint-Jan-in-d%27olie  (laatst geraadpleegd op 23 september 2023). Met dank aan Serge Migom.
  25. MAST & COX 1902, p. 193 - 194
  26. LEMM 2011, p. 126 - 134
  27. VAN DER STRAELEN & VAN DER STRAELEN 1929, p. 48
  28. LEEMANS 1972, p. 330, 344, 346, 355, 464, 467
  29. REBMANN 1997, p. 97
  30. KADOC - KU LEUVEN, Ref. code: 0BE/942855/1595/23653 Notariële akten betreffende de aankoop van de domeinen en gebouwen, 1780-1899 (Bestanddeel)
  31. MEES 2010, p. 162 - 168
  32. FELIX-ARCHIEF, Protocollen, en staten en rekeningen, 1794-1796, Isadfiche: BE SA 20690, Inventarisnummer: N#316_00771 tot 00776 © Stad Antwerpen
  33. BERGMANN 1973, p. 445
  34. Ibidem, p. 386
  35. SOLY & LIS 1987, p. 52
  36. LEMM 2011, p. 134 - 135
  37. Gazet van Mechelen, 29 maart 1902, p. 4
  38. KADOC - KU LEUVEN, Ref. code: BE/942855/941/331
  39. DE BOT & VERVLOET, p. 45 - 49
  40. CAREELS 1918, p. 6 - 7
  41. KADOC - KU LEUVEN, Ref. code: BE/942855/1595/23637
  42. GRIETEN 2006, p. 160 - 164
  43. CEULEMANS & CHARLE 1981, p. 88 - 89
  44. Informatie familie Steukers, november 2022
  45. GOVAERTS 2014, p. 16 - 18
  46. Ibidem, p. 66 - 69
  47. Ibidem, p. 214
  48. https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/26205 (laatst geraadpleegd op 23 september 2023)
  49. VAN DEN BROECK 1997, p. 75
  50. KADOC - KU LEUVEN, Ref. code: BE/942855/1595/23644
  51. VAN DEN BROECK 1997, p. 73 - 75
  52. Stadskrant ’t Peperbuske, jaargang 2, nr. 18, 15 oktober 1981
  53. Stadskrant Ons Lier, 01 maart 1991, p. 1 & 4
  54. Stadskrant ’t Peperbuske, jaargang 7, nr. 6, november 1986
  55. https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/10201 (laatst geraadpleegd op 23 september 2023)
  56. https://id.erfgoed.net/aanduidingsobjecten/7444 (laatst geraadpleegd op 23 september 2023)
  57. https://id.erfgoed.net/aanduidingsobjecten/4597 (laatst geraadpleegd op 23 september 2023)
  58. https://id.erfgoed.net/aanduidingsobjecten/108524 (laatst geraadpleegd op 23 september 2023)
  59. VAN DEN BROECK 1997, p. 95
  60. https://www.hln.be/lier/bisschop-opent-feesten-rond-sint-gummarus~ad583aaa/ (laatst geraadpleegd op 23 september 2023). Benaming in 2021 ongedaan gemaakt, wanneer blijkt dat dit geen openbaar domein is.
  61. https://jezuietenkerk.be/index.php/ons-project/kerk-wordt-concertzaal (laatst geraadpleegd op 23 september 2023)
  62. https://jezuietenkerk.be/index.php/ons-project/wardje-en-de-vzw (laatst geraadpleegd op 23 september 2023)
  63. https://jezuietenkerk.be/index.php/ons-project/nieuwbouw (laatst geraadpleegd op 23 september 2023)
  64. https://jezuietenkerk.be/index.php/ons-project/cultuurcampus (laatst geraadpleegd op 23 september 2023)
  65. https://www.lier.be/sites/default/files/2021-12/Beheersplan%20Jezu%C3%AFetenklooster.pdf (laatst geraadpleegd op 23 september 2023)
  66. VERBIEST 1961, p. 46 – 47. Het Album benefactorum templi Societatis Jesu Lirae wordt bewaard in het Rijksarchief te Antwerpen, Archief van religieuze instellingen, Klooster van de Jezuïeten te Lier (1610-1773).
Literatuuropgave

ADRIAENSEN 1909
ADRIAENSEN L., Gods zegen op het retraitenhuis van Lier (1899 - 1909), Lier 1909

AERTS & VAN DER WEE 2016
AERTS E. en VAN DER WEE H., Geschiedenis van Lier, Lier 2016

AVONTROODT 1840
AVONTROODT G. (bewerking: WEYNS Alexander J.), Lierse furie, Lier 1978

BAECK 2008
BAECK M., ‘Eduard Careels (1857-1933): provinciaal architect tussen traditie en moderniteit’, in: Brochure Open Monumentendag Sint-Amands en Bornem, 14 september 2008

BERGMANN 1873
BERGMANN A., Geschiedenis der stad Lier, jubileumuitgave Lier 1973

BROUWERS 1961
BROUWERS L., Carolus Scribani S.J. 1561 - 1629, Antwerpen 1961

BROUWERS 1980
BROUWERS L., De jezuïeten te Gent 1585 - 1773 & 1823 - heden, Gent 1980

BROUWERS 1981
BROUWERS Lodewijk S.J., De jezuïeten te Lier 1616-1773 en 1841-1981, Mechelen 1981

CAPITEYN 1984
CAPITEYN A. e.a., Franse franje naar Gentse maat: de burgerbouwkunst te Gent in de 18de eeuw, Gent 1984

CAREELS 1918
CAREELS E., ‘De verwoeste kerk der Jezuïeten’, in: Sint-Gummarusblad, 1e jaar - Nr 2 - Mei 1918, blz. 6-7

CEULEMANS 1994
CEULEMANS A., De voormalige jezuïetenkerk, Berlaarsestraat 12 te Lier, eindwerk Henry Van de Velde Instituut Antwerpen, 1994

CHARLE & CEULEMANS 1981
CHARLE A. en CEULEMANS L., Volksdevotie te Lier, Lier 1981

CLAUS (ongedateerd)
CLAUS K., De jezuïeten te Lier 1615-1951, manuscript, ongedateerd

CLAUS 1953
CLAUS K., ‘Over een jezuïetencollege te Lier’ in: ’t Land van Ryen, jrg. 3 - 1953, blz. 54-62

CLAUS 1956
CLAUS K., ‘De jezuïeten en de Spanjaarden te Lier’ in: ’t Land van Ryen, jrg. 6 - 1956

DE BOT & VERVLOET 2014
DE BOT H. en VERVLOET G., Lier in de Groote Oorlog, Lier 2014

DE JONGE & DE VOS & SNAET 2000
DE JONGE K., DE VOS A., SNAET J., Bellissimi ingegni, grandissimo splendore, Studies over de religieuze architectuur in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de 17de eeuw, Leuven 2000

DE PUE 1983
DE PUE J., De paters van de kluis - de Dominicanen - te Lier, Leuven 1983

DE VLIEGER-DE WILDE & BUNGENEERS 2010
DE VLIEGER-DE WILDE K., ‘Het kasteel d’Ursel in Hingene: van ‘maison de plaisance’ tot hertogelijke ‘lieu de memoire’?’ in: Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis, deel 88/2, 2010

D’HULST 1956
D’HULST H., Kunstglasramen in de collegiale kerk van Sint-Gummarus te Lier, Antwerpen 1956

d’URSEL 2004
d’URSEL Comte Baudouin, Les Schetz - La maison de Grobbendonk, Bruxelles 2004

GOVAERTS 2014
GOVAERTS W., Lier 40-45 Bevochten - Bezet - Bevrijd, Erembodegem 2014

GRIETEN 2006
GRIETEN S., ‘Edward Careels’ in: Sterk gebouwd & makkelijk in onderhoud, Antwerpen 2006.

LEEMANS 1972
LEEMANS H. (redactie), De Sint-Gummaruskerk te Lier (Inventaris van het kunstpatrimonium van de provincie Antwerpen, deel 1), Antwerpen/Utrecht 1972

LENS & MORTELMANS 1980
LENS A. en MORTELMANS K., Gids voor oud Lier, Antwerpen-Amsterdam 1980

MAST & COX 1902
Mast E. en Cox F., Verzameling der Graf- en Gedenkschriften van de Provincie Antwerpen, Arrondissement Mechelen, Zevende deel, Lier – Parochie- en Kloosterkerken, Antwerpen 1902

MEES 2010
MEES M. (samenstelling), Bergmann en Berckmans, Schetsen en beelden uit het 19de-eeuwse Lier, Lier 2010

MEES 2014
MEES M. (redactie), Gedenkwaardige memorie van Lier, De oudste stadsbeschrijving van Lier uit 1614 door Richalt van Grasen, Lier 2014

MORTELMANS & VAN DER WEE 1967
MORTELMANS J. en VAN DER WEE H., ‘Een historische wandeling. Het Lierse stadsbeeld in de 18de en 19de eeuw’ in: ’t Land van Ryen, jaargang 17 - 1967, blz. 53-75

REBMANN 1997
REBMANN P., Het Rivierenhof - Vijf eeuwen parkgeschiedenis, Tielt 1997

SOLY & LIS 1987
SOLY H. en LIS C., Een groot bedrijf in een kleine stad, Lier 1987

VAN DE PUT 1908
Van de Put V., In ‘t Retraitenhuis van Lier, Lier 1908

VAN DEN BOSCH 1902
VAN DEN BOSCH J., Gods zegen op het retraitenhuis van Lier, Lier 1902

VAN DEN BROECK 1997
VAN DEN BROECK A., 75 Jaar Stedelijk Muziekonderricht te Lier 1922-1997, Lier 1997

VAN DER STRAELEN & VAN DER STRAELEN 1929
VAN DER STRAELEN J.F. en J.B., De Kronijk van Antwerpen, deel 1, Antwerpen 1929

VAN EVEN 1861
VAN EVEN E., Het landjuweel van Antwerpen in 1561, Leuven 1861

VAN LOM 1740
VAN LOM C., Beschryving der Stad Lier in Brabant, ’s-Gravenhage, 1740

VERBIEST 1961
VERBIEST F., ‘Het eerste jezuïetenonderwijs te Lier’ in: ’t Land van Ryen, jrg. 11 - 1961, blz. 38-47

VERMEIREN 1910
VERMEIREN A., ‘Over benoeming en nummering van huizen en gebouwen’ in: Lyrana, jaargang 1910, blz. 245-249.

VERMEIREN 1927
VERMEIREN A., Van oude Liersche huizen en gebouwen, Lier 1927

VERMEIREN 2020
VERMEIREN E. (ERFGOED EN VISIE bv), Beheersplan Jezuïetenklooster Lier, Malle 2020

WRIGHT 2004
WRIGHT J., De Jezuïeten, Amsterdam 2004


Archieven

Archief Lier - Stad en OCMW:

  • De jezuïeten te Lier, rubrieken A tot J, nrs. 1 tot 129, in bruikleen van het Rijksarchief Antwerpen (Kerkelijke archieven, Reguliere geestelijkheid).
  • Register van het Huys der Societeyt Jesu tot Lyere (Melchior Bernaerts S.J., handschrift 1631)
  • Scabinale protocollen, schepenbrieven 1409-1796

Archief Podiumacademie Lier: diverse documenten en foto’s.

Archief Vriendenkring Podiumacademie Lier: ledenblad en nieuwsbrief.

KADOC - KU LEUVEN: Suppression de la Comp. de Jésus dans les prov. Fland. - et Gal. - Belg. An. 1773, III.

Meer artikels

Alle artikels