Steentijdsites onder het Sionsplein in Lier
Met schop, emmer en zeef op zoek naar lithische artefacten tussen muren en skeletten
Afbeelding cover: sfeerbeeld tijdens het archeologisch onderzoek te Lier-Sionsplein in 2014 © Monument Vandekerckhove nv
Inleiding
Naar aanleiding van de uitbreiding van de Beeldacademie en de realisatie van woonproject SION heeft het Lierse stadsbestuur opdracht gegeven om archeologisch onderzoek uit te voeren ter hoogte van het Sionsplein, gelegen aan de vesten. Daartoe heeft Monument Vandekerckhove nv proefputten in 2011, proefsleuven in 2014 engefaseerde opgraving in 2014-2016 uitgevoerd.1 De rapportage van dit onderzoek is afgerond in 2022 en het archeologisch ensemble2 wordt bewaard in het Provinciaal Archeologisch Depot van de provincie Antwerpen.
Het plangebied wordt gesitueerd in het lager gelegen, oostelijk gedeelte van het historisch stadscentrum en is gelegen op de linkeroever van de Nete, nabij de samenvloeiing van de Grote Nete en Kleine Nete.
Bodemkundig is Lier gekarteerd als zandgronden tot lichte zandleemgronden, maar het archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat de oorspronkelijke bodemopbouw vrijwel volledig verstoord is door intensief gebruik vanaf de oprichting van het Sionsklooster in de 15de eeuw. Vanaf de 18de eeuw is het terrein gebruikt als school, textielfabriek, legerkazerne en ten slotte als stadsmagazijnen. Het archeologisch vlak is in verschillende niveaus aangelegd tot op de onverstoorde bodem, waarbij vooral resten van het klooster en bijhorend kerkhof aangetroffen zijn.3
Verrassing met grote gevolgen
Tijdens het opschonen van de onverstoorde bodem tussen kloostermuren en grafkuilen zijn verschillende lithische4 artefacten aan het licht gekomen, die als puntvondst geregistreerd zijn. Na de vaststelling van enkele concentraties, zijn steentijdspecialisten van Universiteit Gent en Ghent Archaeological Team bvba geraadpleegd en is de opgravingsstrategie aangepast. In totaal zijn twaalf grids uitgezet in de westelijke zone van het plangebied.
Elk grid5 bestaat uit vakken (kleinste grid bestaat uit 8 vakken en grootste grid uit 48 vakken) van 50 cm bij 50 cm met een uniek nummer. Het betreft in totaal 228 vakken, die per 5 cm verdiept zijn tot maximaal 45 cm onder het aanlegvlak. Elke eenheid van 50 cm bij 50 cm bij 5 cm is in een afsluitbare emmer geschept en van een uniek label voorzien. In totaal zijn 1575 emmers van 10 l gevuld, waarvan de inhoud nat gezeefd is op een maaswijdte van 2 mm. Vervolgens is het zeefresidu gedroogd en zuurvrij verpakt met uniek label. Wegens de massale aanwezigheid van ijzerconcretie bedraagt het totale gewicht van het zeefresidu ongeveer 885 kg.6
In opdracht van het Provinciaal Archeologisch Depot hebben steentijdspecialisten van Ghent Archaeological Team bvba het zeefresidu geïnspecteerd op aanwezigheid van artefacten en ecofacten. Daarna is het zeefresidu op gecontroleerde wijze geplet en droog gezeefd met het oog op het verhogen van de zichtbaarheid voor selectievan archeologische vondsten alsook de reductie van de omvang en het gewicht van het zeefresidu.
Vervolgens zijn prehistorische artefacten gescheiden van het zeefresidu en is een inschatting gemaakt van het wetenschappelijk potentieel van de vondsten en de vindplaats. Deze opdracht is intensief en ongezien, maar zonder deze aanpak zouden talrijke artefacten onzichtbaar blijven. Niet alleen is het totale gewicht van het zeefresidu gereduceerd tot 84 kg maar zijn er ook meer dan 900 lithische artefacten aan het licht gekomen. Dit brengt het totaal op 1072 steentijdartefacten aangetroffen te Lier-Sionsplein.7
Artefacten en ecofacten
Materiële resten in archeologische context onderscheiden artefacten en ecofacten: een artefact is vervaardigd door de mens, maar een ecofact niet. Voorbeelden van ecofacten zijn houtskool, stuifmeelkorrels en zaden. De meerderheid van de lithische vondsten (n = 923) is vervaardigd in vuursteen, waarbij verschillende vuursteensoorten opgemerkt zijn. Het gaat hoofdzakelijk om donkergrijze, vrij fijnkorrelige vuursteen van goede kwaliteit. Daarnaast is een beperkt assemblage onderscheiden, gekenmerkt door homogeen zwarte, zeer fijnkorrelige vuursteen met gelijkenissen van Obourg-vuursteen. Ten slotte zijn enkele artefacten mogelijk geproduceerd in Ghlin-vuursteen. Een aanzienlijk aandeel (n = 147) is gevormd in Wommersomkwartsiet, terwijl Tienenkwartsiet (n = 2) vrijwel afwezig is. Opmerkelijk is dat slechts een beperkt aandeel verbrand is (15%), zodat vermoed wordt dat er geen haardplaatsen aanwezig geweest zijn in het bewaarde gedeelte van de vindplaats.8
Studie van deze vondsten heeft uitgewezen dat het merendeel chips9 en afhakingsfragmenten betreft. Niet-geretoucheerde artefacten worden vertegenwoordigd door afslagen, kernen, (micro)klingen10 en stekerafslagen. In totaal zijn zeven klingen onderscheiden, waarvan twee in Obourgvuursteen. De meerderheid is als basis gebruikt voor finaal-paleolithische11 werktuigen, zoals enkele Federmesser-spitsen,12 een steker13 en een afgeknotte kling. Een (Montbani-)kling in donkerbruine, zeer fijnkorrelige vuursteen dateert daarentegen in het laat-mesolithicum.14 Geretoucheerde artefacten omvatten pijlbewapening en gemene werktuigen. De eerste groep omvat vier (fragmenten van) spitsen vervaardigd op kling met afgestompte boord, zogenaamde Federmesserspitsen, negen microlieten, waaronder een atypische spits met afgestompte boord, twee driehoeken en een trapezium, en dertien kerfresten. De tweede groep bestaat uit vijf schrabbers,15 een tweeslag(hoek)steker vervaardigd op brede kling en een boorfragment.16
In totaal zijn negen fragmenten van verkoolde hazelnootschelpen verzameld uit het zeefresidu, waarvan drie fragmenten geselecteerd zijn voor radiokoolstofdatering. Deze koolstofdateringen geven uiteenlopende resultaten, namelijk vroegmesolithicum,18 finaal-neolithicum19 en middenijzertijd.20
Verschillende bewoningsfasen tijdens de steentijden
Omwille van de hoge verstoringsgraad van de oorspronkelijke bodemopbouw vanaf de late verspreiding van de lithische vondsten weinig zinvol. Wel kan opgemerkt worden dat bepaalde grids opvallen door een zeer hoge vondstdichtheid en dat talrijke, manueel ingemeten vondsten tussen deze grids doen vermoeden dat eenomvangrijke, lithische concentratie aanwezig moet geweest zijn. Ook laat het verspreidingspatroon van Wommersomkwartsiet zien dat deze grondstof gedebiteerd21 is in minstens twee afzonderlijke sectoren.22
Op basis van typologisch onderzoek en radiokoolstofdatering zijn er indicaties voor verschillende bewoningsfasen tijdens de steentijden aan het licht gekomen. De oudste aanwezigheid wordt vertegenwoordigd door de spitsen en (micro)klingen met afgestompte boord, de tweeslag(hoek)steker en mogelijk ook de artefacten vervaardigd in Obourgvuursteen, die uit het finaal-paleolithicum dateren. De meerderheid van de lithische artefacten behoort tot het mesolithicum, waarbij verschillende fasen onderscheiden zijn. Een atypische spits met afgestompte boord en twee driehoeken worden eerder in het vroeg-mesolithicum gesitueerd. Daarnaast zijn enkele vondsten aangetroffen, die naar jongere fasen tijdens het mesolithicum refereren. Voorbeeld is een smalle microkling met afgestompte boord uit het midden- of laat mesolithicum. Een trapezium en enkele Montbani-klingen dateren uit het laat-mesolithicum.23
Ten slotte zijn ook enkele sporen en vondsten uit het neolithicum aangetroffen. Tijdens het opschonen van de onverstoorde bodem onder een kelder van het klooster, zijn twee paalkuilen tevoorschijn gekomen.
Uit de opvulling van één van deze sporen zijn veertien potscherven in handgevormd aardewerk verzameld.24 Het gaat om verweerde, dikwandige fragmenten met gegladde tot gepolijste wandafwerking en grove magering25 van verbrande vuursteen. Studie van deze inclusies heeft uitgewezen dat het vermoedelijk gaat om rolkeien, die na verbranding verbrijzeld zijn. In enkele gevallen is ook plantaardig materiaal gebruikt als verschralingsmateriaal. Het breukenpatroon toont aan dat het aardewerk opgebouwd is door middel van kleirollen. Op basis van opbouw, wandafwerking en magering worden deze vondsten in het (midden-) neolithicum gedateerd.26
Verder onderzoek
Hoewel de context sterk verstoord is, zijn er aanwijzingen voor aanwezigheid van verschillende bewoningsfasen tijdens de steentijden op basis van typologische kenmerken van de vondsten en radiokoolstofdatering op verkoolde hazelnootschelpen. Onderzoek naar landschappelijke, bodemkundige en archeologische gegevens in de omgeving van deze vindplaats kan licht werpen op het prehistorisch bodemarchief en de impact van de (post-)middeleeuwse ingrepen op de prehistorische sites ter hoogte van het Sionsplein. Ook kan vergelijking met de resultaten van het archeologisch onderzoek uitgevoerd te Lier-Duwijck II met resten uit het mesolithicum een aanvulling vormen.27
Besluit
Net zoals prehistorische toevalsvondsten in bijvoorbeeld Antwerpen, Gent, Mechelen, Ninove en Tongeren heeft het archeologisch onderzoek ter hoogte van het Sionsplein in Lier aangetoond dat er ook in stedelijke omgeving rekening gehouden moet worden met aanwezigheid van prehistorische sites. Het belang van deze vindplaats ligt immers niet alleen bij de prehistorische sporen en vondsten maar ook bij de nood aan degelijke prospectie, waardering en opgraving van steentijdsites in stadscontexten.28 De lithische artefacten aangetroffen te Duwijck en Sionsplein geven alvast een inkijk in menselijke aanwezigheid in Lier en omgeving tijdens de steentijden, maar tonen ook aan dat prehistorische resten meer voorkomen dan algemeen aangenomen wordt.
- LEFERE & VAN RANSBEECK 2022
- Geheel van archief, vondsten en monsters afkomstig van archeologisch onderzoek. De zakelijkrechthouder van
een archeologisch ensemble is decretaal verplicht dit in één geheel te bewaren, in goede staat te behouden en
beschikbaar te houden voor wetenschappelijk onderzoek. Zakelijkrechthouders kunnen zelf deze
verantwoordelijkheid dragen of kunnen er voor kiezen het ensemble over te dragen aan een (erkend) depot. Een
zakelijkrechthouder voldoet sowieso aan de decretale verplichtingen als hij of zij het archeologisch ensemble
deponeert in een erkend onroerenderfgoeddepot. - CROMBÉ e.a. 2017; LEFERE & VAN RANSBEECK 2022
- In natuursteen.
- Inzamelwijze, waarbij opgegraven wordt in een regelmatig grid van aaneensluitende werkputten met vierkante
vorm van vaste afmeting. - LEFERE & VAN RANSBEECK 2022
- CROMBÉ e.a. 2017; NOENS 2015
- CROMBÉ e.a. 2017
- Afslag kleiner dan 1 cm.
- Afhakingen die minstens tweemaal zo lang als breed zijn en (semi-)parallelle boorden op de dorsale zijde hebben.
- Finaal-paleolithicum: circa 14.000-12.000 jaar geleden.
- Stenen werktuig als onderdeel van pijlbewapening.
- Stenen werktuig met een brede, stevige punt, gebruikt voor het bewerken van bot en gewei.
- Laat-mesolithicum: circa 8500-7000 jaar geleden.
- Stenen werktuig met een vaak halfronde, steil tot schuin geretoucheerde kap, gebruikt voor het bewerken van
verse of droge huiden en het schaven van bot en hout. - Stenen werktuig met een geretoucheerde punt, gebruikt om doorboringen te maken, zoals bijvoorbeeld in
huiden. - CROMBÉ e.a. 2017
- Vroeg-mesolithicum: circa 12.000-9.500 jaar geleden.
- Finaal-neolithicum: circa 5.000-4.000 jaar geleden.
- CROMBÉ e.a. 2017; NOENS 2015
- Debiteren is het bewerken van (vuur)steen.
- CROMBÉ e.a. 2017
- CROMBÉ e.a. 2017; NOENS 2015
- LEFERE & VAN RANSBEECK 2022
- Klei wordt verschraald of gemagerd met organische en/of niet-organische componenten (inclusies), om
scheurgevoeligheid tegen te gaan tijdens het bakproces. Voorbeelden van verschralingscomponenten zijn
potgruis, bot, mos en natuursteen. De aan- of afwezigheid van bepaalde inclusies kan indicatie van datering
geven. - CROMBÉ e.a. 2017
- CRUZ e.a. 2013; CRYNS e.a. 2014; NOENS e.a. 2012; NOENS 2015
- CROMBÉ e.a. 2017; NOENS 2015
CROMBÉ e.a. 2017
CROMBÉ P., NOENS G., VERLEYSEN A., TEETAERT D., LEFERE M., BOUDIN M. & BOURGEOIS I., Finaal-paleolithicum,
mesolithicum en neolithicum te Lier-Sion (prov. Antwerpen, B), in: Notae Praehistoricae, 37, 2017, p. 11-23.
CRUZ e.a. 2013
CRUZ F., MIKKELSEN J., LALOO P. & NOENS G. Lier-Duwijck III. Rapportage van een paleolandschappelijk
booronderzoek (GATE-rapport 57), Evergem, 2013.
CRYNS e.a. 2014
CRYNS J., LALOO P. & NOENS G. Lier-Duwijck II. De geschiedenis van een bedrijventerrein (GATE-rapport 63),
Evergem, 2014.
LEFERE & VAN RANSBEECK 2022
LEFERE M. & VAN RANSBEECK L. Archeologische opgraving Lier-Sionsplein (provincie Antwerpen) (Monument
Vandekerckove Rapport 2022/10), Ingelmunster, 2022.
NOENS 2015
NOENS G. Lier-Sion. Eindverslag van een zeef-, selecteer- en evaluatieonderzoek van het zeefresidu uit een
vakkenopgraving en inschatting van het potentieel van de steentijdvindplaats voor verdere analyse (GATE-rapport
93), Evergem, 2015.
NOENS e.a. 2012
NOENS G., MIKKELSEN J., CRUZ F., LALOO P., TEETAERT D., TRACHET J. & VAN GOIDSENHOVEN W. Kartering en
waardering van een steentijdvindplaats met resten uit het mesolithicum te Lier-Duwijck II (prov. Antwerpen, B), in:
Notae Praehistoricae, 32, 2012, p. 213-226.