Krijg de klere
De cholera-epidemie te Lier in 1866
De coronapandemie overviel ons allemaal. Sinds maart 2020 was het leven niet meer hetzelfde. De razendsnelle en wereldwijde verspreiding van het coronavirus deed vergeten dat infectieziekten tot 100 jaar geleden nog de voornaamste doodsoorzaken waren. Over pandemieën in de oudheid is er niet veel informatie. De eerste grote pandemie die we echt kennen, was de pest in de 14e eeuw. De pest was geen virus, maar een bacterie. Op enkele jaren verspreidde de pest zich van Azië naar onze streken en verder naar Scandinavië.
De eeuwen daarna waren er een aantal kleinere epidemieën en in de 19e eeuw waren er zware cholera-uitbraken wereldwijd. In de 20e eeuw was er de Spaanse griep, die meer dan 50 miljoen doden maakte.
De cholera-epidemie van het jaar 1866 was de zwaarste van de 19de eeuw en trok mijn aandacht. Ze werd omschreven als de ‘triomf des dood’.2 Een artikel op het internet van demograaf Isabelle Devos3 stimuleerde mij tot het schrijven van dit artikel. Vooral de kaart van België in het artikel was opmerkelijk. Hierop werd Lier afgebeeld als een donkere vlek met veel choleradoden.
De ziekte cholera
Cholera heeft haar oorsprong in India. Dankzij de ontwikkeling van nieuwe handelsroutes in de 19de eeuw kon de ziekte zich wereldwijd verspreiden. In de afgelopen 200 jaar hebben zich zeven cholera-epidemieën voorgedaan, waarvan de eerste in 1817 in Bengalen en de laatste in 1961 in Indonesië.4 In de 19de eeuw werd Europa geteisterd door steeds terugkerende epidemieën van cholera, ook de blauwe dood genoemd. Zevenmaal houdt de ziekte huis in België. De epidemie van 1866 wordt met 43.400 slachtoffers als de zwaarste beschouwd. De stad Brussel werd met 3.469 choleradoden het hardst getroffen. In dat jaar werden in Europa alleen zo’n één miljoen choleradoden geteld.
De cholera-epidemieën kunnen niet los gezien worden van de 19de eeuwse industriële revolutie. De steden groeiden razendsnel door urbanisatie. Veel mensen trokken van het platteland naar de stad, waar ze vaak vlak bij de fabriek gingen wonen. Er ontstond hierdoor, met name in de 19de eeuw, een arme stedelijke arbeidersklasse.
De industriële revolutie in West-Europa gaat van bij de start gepaard met enorm veel ellende. Afzichtelijke woontoestanden, lange werktijden, extreme armoede, hygiëne- en voedingssituaties vergelijkbaar met die in de Derde Wereld vandaag waren hier een uiting van. Ook de gezondheidstoestand van de bewoners in de verpauperde wijken was zorgwekkend. Aan belangrijke voorwaarden voor een menswaardig en gezond bestaan (evenwichtige voeding, gezonde huisvesting en een rechtvaardig loon) wordt slechts minimaal tegemoet gekomen, waardoor de weerstand tegen infectieziekten dan ook gering is. Alhoewel het algemeen sterfteniveau vanaf het einde van de 18de eeuw voortdurend daalde, namen de infectieziekten (cholera, tyfeuzekoortsen, chronische longaandoeningen e.a.) meer en meer de overhand in het ziekte- en doodsoorzakenpatroon van de 19de eeuw.
Vooral cholera maakt op de bevolking een diepe indruk. De samenleving stond dan ook machteloos tegenover de ziekte. Het onverwachte en explosieve karakter van de ziekte en bovenal het snelle overlijden na een besmetting zorgt voor een sterke psychologische druk. De komst van cholera gaf aanleiding tot alarmerende berichten in de lokale pers: berichten over vergiftigd brood en besmet water, over ronddolende vreemdelingen en ‘verdachte migranten’, over overhaaste begrafenissen. Volgens het Journal de Bruxelles van 28 juli 1866 was de schrik van de bevolking uit het Oost-Vlaamse Bassevelde bij het overlijden van de eerste choleralijder zo groot, dat het gemeentebestuur niemand bereid vond om het lijk naar de begraafplaats te brengen.5
Cholera is een erg akelige ziekte. Het treft zowel jong en oud, arm en rijk. In een stedelijke omgeving kan de ziekte uitstekend gedijen en zich voortplanten, dankzij de grote hoeveelheden diarree die wordt uitgestoten door het slachtoffer. Die diarree resulteert in een levensbedreigende uitdroging. In extreme gevallen wordt de huid van de zieke blauw, vandaar de naam ‘blauwe dood’. De term ‘blauwe dood’ verwijst ook naar de andere ‘gekleurde ziekten’ zoals de zwarte dood of de zwarte pest die enkele eeuwen voordien toesloeg. De ziekte kon in een paar uur dodelijk zijn. Ernstige onbehandelde cholera doodde ongeveer de helft van de besmette personen.
De wetenschappelijke naam voor de cholerabacterie is Vibrio cholerae. Op zichzelf is één enkele V. cholerae-bacterie onschuldig voor de mens. Cholera is een infectieziekte. Dat wil zeggen dat zij veroorzaakt wordt door levende ziektekiemen zoals bacteriën, virussen of schimmels die overgedragen worden van het ene levende organisme op het andere. Door de directe overdracht van besmet drinkwater en voeding vindt de besmetting van cholera plaats. Via waterlopen is een besmetting mogelijk omdat waterwegen microscopische kiemen bevatten die zich kunnen vermenigvuldigen bij een gunstig milieu. Besmetting via voeding kan ook wanneer een choleralijder, met cholerakiemen op zijn handen, voeding aanraakt.6
Daarnaast zijn een aantal katalysatoren nodig om een bepaalde omgeving vatbaar te maken voor cholera. Denken we aan het samenwonen van vele personen in een beperkte ruimte, smalle straten, armoede, ellende, alcoholisme, ontoereikende voeding en een tamelijk hoge temperatuur.7 Om de ziekte te krijgen zijn er ongeveer tussen de één miljoen en honderd miljoen organismen nodig, afhankelijk van de zuurtegraad van de maag. De bacteriën kunnen alleen schade veroorzaken als ze worden doorgeslikt. Van alleen lichamelijk contact word je niet ziek. De V. cholerae-bacteriën moeten immers in de dunne darm terecht komen, waar ze zich in één klap vermeerderen en hun gif in de darmcellen spuiten. Zo verstoren ze de werking van de dunne darm, die o.m. zorgt voor het op orde houden van de waterbalans in het hele lichaam. De bacterie doet de dunne darm in een buitensporig hoog tempo water uitstoten, waar normaal de dunne darm meer water absorbeert dan hij afvoert. Dat kan leiden tot dertig procent gewichtsverlies in een paar uur tijd. Het afgevoerde vocht bevat ook grote hoeveelheden V.cholerae-bacteriën. Een toevallige inname van één miljoen bacteriën kan in drie of vier dagen resulteren in toename van één biljoen nieuwe bacteriën. Het menselijk lichaam verandert in een fabriek waarin de bacterie zich miljoen keren kan vermenigvuldigen. Meestal houdt deze fabriek het maar een paar dagen vol, maar vindt ze daarna wel een andere in de buurt om het werk over te nemen.
Doordat mensen zich in grotere aantallen in stedelijke gebieden gingen vestigen, kreeg de bacterie de kans zich te verspreiden en te overleven. Ook het drinkwater vermengde zich met kleine hoeveelheden rioolwater waarin zich mogelijk cholera-bacteriën bevonden.
In de negentiende eeuw was er in Groot-Brittannië veel discussie over de oorzaken en verspreiding van epidemische ziekten. Deze werd aangewakkerd door de cholera-epidemieën in het getroffen koninkrijk. De zogenaamde miasmatheorie was in deze tijd de populairste ziektetheorie. Er werd aangenomen dat de ziekte voortkwam uit ‘slechte lucht’, die was geïnfecteerd met rottende substanties afkomstig van rioolwater en verrotingsprocessen. De miasma’s die hierbij ontstonden, zouden onder andere cholera veroorzaken.
Het geloof in deze miasmatheorie had grote gevolgen voor de volksgezondheid. Preventieve maatregelen voor ziekten concentreerden zich voornamelijk op het voorkomen van hinderlijke geuren. Tijdens de cholera-epidemie van 1854 werden bijvoorbeeld grote bedragen besteed aan het verspreiden van kalk over de straten van Golden Square in het centrum van Londen als tegengif voor de gevaarlijke gassen.
Het was de dood van een baby in de Londense wijk Soho die naar een middel leidde om de ziekte een halt toe roepen. De zomer van 1854 was een zeer warme zomer. De baby had groene, waterige ontlasting die vreselijk stonk en de moeder kon de vieze luiers niet snel genoeg schoon krijgen. Ze waste de luiers uit in een emmer en goot het smerige water uit in een beerput aan hun woning aan de Broad Street. De volgende dag raasde cholera door de buurt en na 10 dagen waren 500 mensen overleden.
John Snow, een jonge dokter, onderzocht de uitbraak. Hij noteerde nauwgezet waar de slachtoffers hun eten en water hadden gehaald. Veel slachtoffers hadden hun water gehaald aan de drinkwaterpomp gelegen aan het huis in Broad Street 40, het huis van de overleden baby. Nadat de zwengel van de pomp was gehaald, nam de cholera af. Deze ontdekking van dokter Snow was een gevoelige klap voor de aanhangers van de ‘miasmatheorie’, die geloofden dat cholera via vuile lucht werd verspreid. Het zal echter tot 1883 duren, tot de ontdekking van de cholerabacterie door de Duitse bacterioloog Robert Koch, dat er een link werd gelegd tussen rioolwater en de ziekte.8
Een schip met een gevaarlijke lading
Op 13 mei 1866 gaf kapitein Sancke van het Bremerschip de Agnes het bevel de zwarte vlag te hijsen. Aan boord was cholera uitgebroken! Het schip was via Antwerpen op weg naar New York en had naast zijn bemanning 418 emigranten aan boord. De Agnes werd op de Schelde ter hoogte van Fort Liefkenshoek in quarantaine geplaatst. De logementshuizen, waar de zieke matrozen hadden verbleven, werden ontsmet. Op 6 juni zette het schip zijn reis verder, ondertussen waren al zestig passagiers aan de ziekte bezweken. Kort na het vertrek werden ook in Antwerpen de eerste choleragevallen gemeld.9 In juli 1866 bereikte de epidemie een hoogtepunt met 490 sterfgevallen in één week.10 Razendsnel verspreidde het nieuws zich en dat zaaide paniek onder de Antwerpse bevolking. In 1866 trof deze cholera-epidemie, na 1832 en 1848, voor de derde maal Antwerpen. De ziekte breidde zich snel uit tot buiten Antwerpen. In Berchem vielen de eerste slachtoffers onder werklieden die aan de nieuwe vestingsgordel rond Antwerpen werkten. Hieronder bevonden zich ook vele Lierenaars. Het zou niet lang duren voor de cholera ook Lier zou bereiken.11
Cholera-epidemie te Lier in 1866
In België sloeg cholera vooral toe in de jaren 1832-33, 1848-49 en 1866. In Lier overleden in 1832 tweeëntwintig en in 1833 achtendertig mensen aan cholera. De Lierse gasthuiszusters werden toen door koning Leopold I geprezen voor hun moed en inzet bij de bestrijding van de ziekte. In 1848 was het weer zover. In november werd het gasthuis door het Lierse schepencollege gewaarschuwd voor een nieuwe uitbraak. Er werden onmiddellijk de nodige voorzorgen genomen, ziekenzalen werden gewit en extra bedden in gereedheid gebracht. In de tuin van het hospitaal werd een aparte ziekenzaal opgebouwd voor de cholerapatiënten. Tijdens de tweede epidemie werd op 28 april 1849 in de Kapucijnenvest het eerste geval van cholera vastgesteld. Later zal de ziekte zich vooral uitbreiden naar het arme Kluizekwartier. De epidemie van 1848-49 zal in België meer dan 23.000 doden eisen. In Lier telt men 139 choleragevallen waarvan er 108 overlijden, hiervan sterft bijna 80% in het gasthuis. In 1851-52 worden nog meldingen gemaakt van de ziekte in de stad en in 1853 vallen er andermaal slachtoffers, vooral kleine kinderen.12 Maar het is de epidemie van 1866 die in Lier zeer hard zal toeslaan.
Gelukkig beschikken we over heel wat gedetailleerd archiefmateriaal uit die periode. Vanaf de jaren ‘40 van de 19de eeuw werd er vanuit de medische wereld sterk aangedrongen op meer medisch statistisch materiaal, vooral een doodsoorzaakstatistiek. Met het ministerieel besluit van 13/12/1850 werd de gemeentelijke overheid verplicht een doodsoorzaakregister bij te houden en dit jaarlijks door te sturen naar de centrale administratie.13 Voor Lier is dit doodsoorzaakregister bewaard gebleven in het stadsarchief.14 Naast het register gaf de Antwerpse gouverneur ook de opdracht een lijst aan te leggen van alle choleragevallen met een uitvoerig verslag van de cholera-epidemie te Lier. Vooral de gevraagde lijst van de Antwerpse gouverneur bevat veel gegevens. Naast de identiteit van de door cholera besmette persoon komen we ook veel andere gegevens te weten: adres, leeftijd, burgerlijke stand, beroep, sociale positie,15 datum van begin van de besmetting, datum van eventuele genezing of overlijden, plaats van behandeling (thuis of hospitaal), aantal zieken in de familie van de persoon en eventuele opmerkingen.16
Het eerste geval van cholera van de derde epidemie werd op 20 juni 1866 vastgesteld bij landbouwer Jean Pierre Verlinden op het Hagenbroek. Gelukkig overleefde de man de besmetting en werd hij op 30 juni genezen verklaard. Het betrof hier een geïsoleerde besmetting.
Op 28 juni 1866 valt de eerste Lierse dode ten gevolge van cholera. Om de cholera-epidemie in Antwerpen te ontvluchten, kwam de Antwerpse vrouw Joanna Zegers logeren bij haar schoonbroer Jacobus Stepels aan de Kerkhofplaats. De dag na haar aankomst overleed ze daar. Ongelukkigerwijs had ze ondertussen ook haar schoonbroer besmet. Hij zou enkele dagen later ook overlijden. Die dag, 30 juni 1866, overleed er nog iemand aan de Mechelsepoort aan de ziekte. Het betrof hier ook een geïsoleerd geval. In de daarop volgende twee weken zien we een zevental besmettingen vooral in de omgeving van de Mechelsepoort, Boomlaar en Begijnhofstraat.
Vanaf 15 juli werd Lier overspoeld door zeer veel choleragevallen en verplaatst het zwaartepunt zich meer naar het oosten van de stad. Vooral in de Kattenstraat, een straatje met relatief weinig huizen (22), vallen veel choleradoden. Tussen 16 juli en 26 juli 1866 sterven er zeven mensen. Tegelijkertijd gaat de ziekte lelijk tekeer in de Kleine Bril, Kloosterstraat en omgeving. Vanaf 16 juli 1866 gaat het meer en meer richting van de wijk Looks. Omstreeks 27 juli 1866 begint op Lisp een trieste reeks van 56 besmettingen met 23 choleradoden tot gevolg. We vermoeden dat deze overlijdens vooral vallen in de Rivierstraat, toen Achterstraat. Op 3 november 1866 stelt men de laatste cholerabesmetting vast en op 8 november sterft de weduwe Jeanne Meylemans in het gasthuis als laatste aan de gevolgen van cholera. Hiermee komt een einde aan een trieste reeks van meer dan 146 choleradoden te Lier.
De eerste Lierse choleradode was afkomstig van Antwerpen en zorgde voor verdere besmetting in Lier. In de statistiek verzonden naar de Antwerpse provinciegouverneur lezen we dat nog veel andere besmette personen vanuit Antwerpen naar Lier zijn gekomen. Dat zorgde ervoor dat de ziekte regelmatig weer de kop op stak.
In 1866 waren in Antwerpen de afbraakwerken aan de oude Spaanse stadsomwalling volop aan de gang en werd gestart met de bouw van een nieuwe stadsomwalling waar vandaag de Antwerpse Ring zich bevindt. Hiervoor werd beroep gedaan op o.a. Lierse dagloners. Zij vertrokken op maandag naar Antwerpen en keerden zaterdag naar Lier terug. Ondertussen verbleven ze in Antwerpse logementshuizen, waar de cholera zich snel verspreidde. Naast hun loon brachten deze Lierenaars dus ook cholera mee naar Lier.17
Enkele cijfergegevens
Uiteindelijk werden er in Lier in de periode van 20 juni tot 3 november 1866 287 mensen besmet met de cholerabacterie en stierven hiervan 146 personen. De verhouding van één overlijden op twee besmettingen werd door de toenmalige medische wereld als normaal beschouwd, Lier was hierop geen uitzondering. Er werden ongeveer evenveel vrouwen als mannen besmet (144 tegen 143). In het sterftecijfer zien we een klein verschil,namelijk 69 mannen tegen 77 vrouwen.
Wanneer we het sterftecijfer van de cholera in 1866 in relatie brengen met de totale Lierse bevolking komen we uit op 9,5 choleradoden per 1000 Lierenaars. De totale sterfte dat jaar bedroeg 30 personen per 1000 inwoners. Bijna één op drie van de Lierse doden was te wijten aan cholera.18 Brugge telde in 1866 15 choleradoden per 1000 inwoners en Gent 24 choleradoden op 1000 inwoners.19 Hiermee kunnen we stellen dat de cholera-epidemie uit 1866 in vergelijking met sommige andere steden Lier minder hard heeft getroffen.
Een volgende vraag die we ons kunnen stellen is welke leeftijdscategorie in Lier in 1866 het meest getroffen werd. De onderstaande grafiek toont aan dat de 0 tot 5-jarigen het meest ontvankelijk waren voor de cholera. Hierna daalde het sterftecijfer tot de leeftijdsgroep 16-20-jarigen met nul overlijdens om daarna terug te stijgen. In de groep van 61 tot 70 jaar vielen er opnieuw meer overlijdens te noteren.
Zoals we eerder al aanhaalden, maakte de cholera in haar slachtoffers geen onderscheid naar sekse. Maar de maanden waarin de cholera toesloeg en slachtoffers maakte, waren wel onderscheidend. In de onderstaande grafiek valt dat het hoogst aantal doden zich voordeed in de warme zomermaanden. Bij een daling van de temperatuur verdwijnt de ziekte vlug maar ze duikt evengoed weer op bij een stijging van de temperatuur. De terugkeer van het warme jaargetijde bevordert bijgevolg de ontwikkeling van deze besmettelijke ziekte waardoor cholera een zomerziekte is.
De onderstaande grafiek bevestigt dat cholera een snelle killer was. Het merendeel van de overleden besmette personen stierf binnen de vijf dagen na de vaststelling van de ziekte. Na een incubatietijd van twee à vijf dagen starten immers de eerste symptomen van de ziekte: braken en diarree. Van de 282 onderzochte choleragevallen werden er 120 thuis behandeld, hiervan overleden er 57 (47,5%). In het hospitaal werden 162 mensen opgenomen met cholera waarvan 84 (52%) overleden.
In de statistiek voor de provinciegouverneur werd een kolom voorzien met aanduiding van de sociale stratificatie van de met cholera besmette persoon. Men noteerde enkel ‘ouvrier’ of ‘bourgeois’. Op de 287 choleragevallen tellen we slechts 21 personen met de vermelding ‘bourgeois’. Hiervan werd slechts één in het hospitaal opgenomen. Het was de 48-jarige landbouwster Elisabeth Lemmens, wonende in de brede Antwerpsestraat. Ze werd op 25 juli 1866 opgenomen in het hospitaal en stierf nog dezelfde dag. De anderen, aangemerkt met ‘bourgeois’ werden thuis verzorgd. Hiervan overleden er zeven aan de ziekte, dus één op drie. Het doet vermoeden dat de Lierse bourgeoisie niet te vinden was voor een opname in het Lierse hospitaal. Wanneer we kijken naar de overlijdens in het hospitaal, stellen we vast dat van de 162 opgenomen choleragevallen er 84 overleden of 52%. Ligt hier de verklaring waarom de mensen met een ‘burgerlijke’ stempel niet naar het hospitaal gingen? De kans op overlijden lag er aanmerkelijk hoger.
Een blik op de bijgevoegde Poppkaarten maakt duidelijk waar de meeste ziektegevallen zich situeren. Deze Poppkaarten geven enkel de besmettingen weer in de binnenstad. De onderstaande grafiek toont de meeste besmettingen en doden per wijk.20 In het oostelijk gedeelte van de binnenstad (wijk 1en 2) zijn er duidelijk meer besmettingen dan in het westelijk gedeelte (wijk 3 en 4). In het westelijk gedeelte is vooral de Kartuizersvest een broeihaard met 14 besmettingen en zeven choleradoden. In het oostelijk gedeelte situeren de cholerabroeihaarden zich in het gebied van Looks, Peper- en Lindenstraat, alsook in de Kattenstraat. In de 6de wijk kwam er veel cholera voor aan de Lispersteenweg, vooral in de omgeving van de Rivierstraat (Achterstraat). In de 7de wijk, dit is een gordel van 500 meter rondom de stadsvesten, komen dan weer geen ziektegevallen voor en in de 8ste wijk (Lachenen) tellen we slechts vier choleragevallen. Mogelijk is de reden hiervoor dat het landelijke wijken zijn met een verspreide bewoning, wat er weer op wijst dat cholera nood heeft aan een verpauperde en verstedelijkte omgeving om zich te verspreiden.
Oversterfte?
Vandaag is er veel discussie over de manier waarop de oversterfte van de coronapandemie wordt geteld en berekend. Dat geldt ook voor het historisch onderzoek naar de manier om oversterfte juist vast te stellen. Sommige artikels vergelijken het aantal sterfgevallen in het jaar van een epidemie met de gemiddelde sterfte in de jaren voordien. Andere brengen ook het bevolkingscijfer in rekening en baseren zich op het bruto sterftecijfer per duizend inwoners.21
Wat was de impact van de cholera-epidemie op de Lierse bevolking? We weten dat er 146 mensen stierven aan cholera. Heeft deze ziekte geleid tot een oversterfte? Dat wil zeggen: is er een verschil tussen het jaarlijks sterftecijfer in de jaren voor 1866 en de jaren erna? Wanneer we de Lierse bevolkingscijfers van 1864 tot 1868 erbij nemen, merken we dat er in 1866 geen oversterfte wordt aangetroffen. De onderstaande tabel toont dit aan, sterker nog, de Lierse bevolking groeide in 1866 met 86 eenheden. Er zijn dus meer geboortes dan overlijdens.
Sowieso houden we ook rekening met het feit dat een deel van de doden als er geen cholera-epidemie was geweest, datzelfde jaar was overleden aan de gevolgen van een andere aandoening.
Een groot deel van de overlijdens is te vinden in de leeftijdsgroepen van 0-5 jaar en 61-70 jaar. Dit zijn de meest kwetsbare groepen. Op vlak van migratie zien we dat het saldo van de migratie terug positief is in vergelijking met de voorgaande jaren toen er een uitstroom was van respectievelijk 65 en 128 personen. De combinatie van deze factoren, een geboorte- en migratieoverschot en een verschuiving in de doodsoorzaken, is volgens ons de verklaring dat er geen oversterfte is in 1866.22
Bestrijding van de ziekte
Nog voor de ziekte in Lier opdook, waren er al instellingen en personen die zich met de openbare gezondheid inlieten. Sinds 1832 kende Lier een ‘Gezondheidscommissie’ waarin toen artsen, chirurgijns en apothekers zetelden. Zij controleerden de medische voorzieningen in de stad, analyseerden de toestand van de volksgezondheid en brachten nieuwe noden in kaart. In 1866 was de samenstelling van deze commissie sterk gewijzigd. Naast dokter Bosmans zetelden ook gemeenteraadslid Cools, lid van de Lierse Commissie van Burgerlijke Gast- en Godshuizen Verdickt, lid van het Weldadigheidsbureau Marechal, apotheker Van der Wee, rentenier Theus, arts Theyskens, en stadsarchitect Slootmaekers.
Een belangrijke rol was weggelegd voor het Lierse politiekorps met politiecommissaris H. Michiels aan het hoofd. Hij ontwikkelde o.a. een eigen manier om de woningen te ontsmetten. Met inspecteur O. Charle en agenten F. Lambrechts en C. Vuylsteke stonden ze in voor de veiligheid van de Lierenaars. Ze spoorden de zieken op en werden ook ingezet bij de uitvoering van de preventieve maatregelen.
Daarnaast speelde de Lierse gasthuiscongregatie een sleutelrol in de bestrijding van de ziekte. Met moeder-overste Maria Torfs aan het hoofd van 16 gasthuiszusters werd in het hospitaal aan de Berlaarsestraat een groot aantal choleraslachtoffers verzorgd. Hierbij moeten we ook A. De Bruyn en C. Op de Beeck, twee burgerverpleegsters, vermelden die meehielpen de zieken te verzorgen. Verder was er nog mevrouw J. Suetens die bij particulieren thuis gratis verzorging verleende aan zieken. Omdat het stadsbestuur geen beroep deed op particuliere medische diensten, viel de ganse cholerabestrijding bijna volledig toe aan het Lierse gasthuis aan de Berlaarsestraat. Hier was al voor de aanvang van de epidemie in de tuin een zaal gebouwd speciaal voor de opvang van choleragevallen. Als aanvulling werden op de Sionsite zalen van het voormalige militaire hospitaal opnieuw in gereedheid gebracht. Ook de Lierse zwartzusters hielpen de ziekte bestrijden. Eén overleed aan cholera nadat ze besmette mensen was gaan verzorgen.
Twee werklieden, Germain en Rodyns, stonden in voor het vervoer van zieken naar het hospitaal, dit op gevaar van hun eigen leven. Voor het lugubere transport van de lijken naar het kerkhof kon men rekenen op de werkmannen Van Oosterwyck, Wyckmans en Van den Eynde. Het stadsbestuur had voor het bergen van de lijken in 1860 een lijkenhuisje laten bouwen op het kerkhof.
Van bij het begin van de epidemie werd door het stadsbestuur een procedure voor een cholera-uitbraak vastgelegd. Die bestond erin dat besmette personen onmiddellijk werden afgevoerd naar het hospitaal. De kledij werd gewassen, alle voorwerpen waarmee de persoon in contact was geweest werden gereinigd en er werd bleekpoeder in de woning geplaatst. Door het weghalen van de besmette persoon uit zijn woonst werd de kans op besmetting bij de andere bewoners van het huis ongetwijfeld verkleind.
Politiecommissaris Michiels paste een andere procedure toe. Wanneer men vaststelde dat er een persoon besmet was met cholera, werd hij eveneens onmiddellijk overgebracht naar het hospitaal en moesten alle bewoners het huis verlaten en enkele dagen elders hun onderkomen zoeken. Alle buitendeuren en -vensters, behalve de voordeur, werden afgesloten. De huisraad werd onaangeroerd gelaten en alle binnendeuren werden opengezet. Op het gelijkvloers werden enkele bundels stro aangestoken waarna de voordeur werd gesloten. De rook verspreidde zich over het gehele huis. Daarna werd een bakje gevuld met bleekpoeder in de ingang gezet en werd de voordeur opnieuw gesloten. De volgende dag werd het huis gelucht door alle deuren en vensters een tijdje open te zetten. Vervolgens werd het huis volledig gewit met een mengsel van kalk met een beetje petroleum. Pas dan mocht de woning opnieuw in gebruik worden genomen. Het is duidelijk dat deze procedure van het gebruik van rook en chloordampen verwijst naar de toen nog gangbare miasmetheorie.
Het stadsbestuur deed ook aan nazorg voor degenen die het hospitaal mochten verlaten. Zij kregen versterkende vleesbouillons en vlees. In de jaren vooraf aan de pandemie organiseerde het stadsbestuur al soepbedelingen. In de scholen werd kruidenthee verdeeld onder de kinderen. Op vele publieke plaatsen werden vazen geplaatst met natriumchloride. De verkoop van eetwaren, vooral van groenten en fruit, ontsnapte niet aan de controle van het stadsbestuur. De kwaliteit en de versheid werd gecontroleerd. Kermissen werden verdaagd en de publieke bals verboden.
Het bestuur publiceerde wekelijks bulletins in de lokale pers over de toestand in de stad met het aantal besmettingen en sterfgevallen. Cholera werd er zelden bij naam genoemd, maar men had het steeds over ‘de heerschende ziekte’. Omdat in de lokale pers geen spoor van enige kritiek te vinden is op het gevoerde beleid ten overstaan van cholera, doet vermoeden dat hierover afspraken zijn gemaakt om paniek bij de bevolking te vermijden. Ook verscheen er een uitvoerige lijst van maatregelen in de kranten: over de reinheid van de woningen, de kledij, het nemen van baden, het beperken van overdadig eten en drinken tot het zich onthouden van zout en gerookt vlees, vis, mosselen, waterachtige groenten zoals sla, komkommer en radijzen en onrijp fruit. Wel werd aangeraden om in het drinkwater een weinig jenever of brandewijn toe te voegen. ‘De onmatigheid aan de tafel en sterke dranken zijn immer gevaarlijk’ werd deugdzaam gepropageerd. Personen die de gewoonte hadden voor hun ontbijt jenever of witbier te drinken moesten eerst een stuk brood nemen. Ook de volgende drank werd in het bijzonder aangeraden: een koud aftreksel van zoethout met zwavelzuur in een evenredigheid van tien druppels zwavelzuur per liter water.23
De kerk werd gevraagd om haar invloed aan te wenden bij de bevolking om geen paniek te veroorzaken. De cholera resulteerde tot een grotere geloofsbelevenis en een verhoogd kerkbezoek. Het aantal priesterintredes nam toe en de offerblokken raakten sneller gevuld. Litanieën, nachtelijke bidstonden en offerandes kenden een grote bijval. De ‘pestheiligen’, met de H. Rochus op kop, werden van onder het stof gehaald en in processies rondgedragen. In de buitenwijk Lisp ontstond tijdens de choleraplaag van 1866 een bijzondere Mariaverering voor Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen die uiteindelijk resulteerde in de oprichting van een parochie en de bouw van een kapel in 1869. In 1873 begon men uiteindelijk met de bouw van de huidige kerk.24
Cholera en huisvesting
De Lierse cholera-epidemie was onlosmakelijk verbonden met de ongezonde woonomstandigheden van een verpauperde groep Lierenaars. Lier kende in 1866 binnen zijn wallen een aparte wereld van steegjes, gangen en binnenplaatsen. In de achterbuurten stonden kleine vervallen huisjes rij aan rij, meestal vuil en vies, gehuurd en bewoond door meerdere, vaak grote gezinnen in één enkele woning. Doorgaans was er slechts één verwarmd vertrek, waar soms veel personen leefden, aten, sliepen en werkten. Om verwarming te sparen werd slechts met mondjesmaat verlucht. Dat lag trouwens voor de hand door de moeilijk te openen vensters. De atmosfeer van de woonkamer werd verpest door de rook van de lampen, de gevaarlijke walm van slecht trekkende kachels en de onaangename geur tijdens de wintermaanden van drogend linnen. Meestal was er één bed beschikbaar, voorzien van een matras waarop soms vier tot zes personen de nacht doorbrachten onder een vuil ruw deken.
Omdat Lier pas in de 20ste eeuw werd voorzien van een openbare drinkwatervoorziening, konden gezinnen water bekomen enkel via pompen en waterputten. Op verschillende plekken werden door het stadsbestuur openbare stadspompen geplaatst, waarvan een aantal nog steeds het stadsbeeld sieren. Soms hadden woningen een aparte handwaterpomp om het grondwater, vaak van bedenkelijke kwaliteit, op te pompen. Via een gootje in het steegje liep het afvalwater dan naar de riolering.
Een gammel toilet bestond meestal uit een plank boven een beerput, die vaak doorlekte naar de drinkwaterput, met alle gevolgen van dien. Maar meestal maakten de bewoners gebruik van een gemeenschappelijk toilet. Het droeg de naam gemak en bevond zich op het einde van de gang of op de binnenplaats. Dikwijls was dit een houten hok met in de vloer een stortkoker naar de beerput en een plank op zithoogte.
Het is onnodig te zeggen dat in deze achterbuurten met zo’n onhygiënisch leefklimaat deze woningen broeiplaatsen werden van allerlei ziektes. Ze waren duidelijk gescheiden van de burgerbuurten, die zich voornamelijk op de as Antwerpsestraat, Grote Markt, Rechtestraat, Berlaarsestraat en Berlarij situeerden. Vooral de wijk Looks was de Lierse parochie van miserie en paupergetto bij uitstek. Vaak werden deze stegen, gangen of binnenplaatsen door ommuring afgesloten van de buitenwereld. Uit vrees voor epidemieën was de burgerij, die zo weinig mogelijk contact maakte met de allerarmsten, tevreden over deze vorm van ‘cordon sanitaire’.
Maar wie waren de eigenaren van deze sloppen? Het waren burgers uit de middenklasse en rentenierende handelaars die een rendabele activiteit zochten en vonden. Door de schaarste op de woningmarkt gingen de huurprijzen op een spectaculaire wijze de hoogte in. Hierdoor moesten de paupers een steeds groter deel van hun inkomen besteden aan huishuur of probeerden ze hun huishoudbudget in evenwicht te houden door woningen van slechtere kwaliteit te betrekken. In Antwerpen slorpte de huishuur in het midden van de 19de eeuw gemiddeld 30% van het inkomen op.25
Het Lierse stadsbestuur besteedde tijdens decholera-epidemie de nodige aandacht aan de woningkwaliteit, zeker deze van wat ze noemde ‘la classe ouvrière’. Hun aandacht ging uit naar de constructie en de slechte toestand zoals de slechte verluchting en onvoldoende afvoer van het afvalwater. Het bestuur, samen met de politiecommissaris, voerde hiervoor verschillende bezoeken uit in de wijken.
In een brief van 17/07/1866 bracht het schepencollege de leden van de plaatselijke commissie van geneeskundig toezicht op de hoogte van een aantal huizen en beluiken die niet voldeden aan de gezondheidsvoorschriften.
Een van de belangrijkste ontwikkelingen was de invoering van regelgeving op de ongezonde woningen. Immers op 7 mei 1849 had de gemeenteraad een stedelijk reglement op de volksgezondheid goedgekeurd waarin een procedure was opgenomen. De datum van dit reglement is niet toevallig. Ze werd opgesteld in het jaar van een verwoestende cholera-epidemie. Wij stellen vast dat de aandacht van de stedelijke overheid voor de toestand van de woningen en de algemene hygiëne steeds volgde op een cholera-epidemie, zoals hier op de epidemie van 1848-49. Ook in andere steden, zoals Antwerpen, was dit het geval. Het was het gevolg van een schrijven van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Charles Rogier in verband met de bestrijding van ongezonde woningen.26
“Wanneer het College van Burgemeester en Schepenen ondervindt dat er in de gemeente huizen en op die manier woningen bestaen diedoor de wijze hunner bouwing, door hunnen vuilen toestand, door het gebrek aen lucht of aen geregelden afloop der waters of door eenige andere hoegenaemden oorzaek, aenleiding zouden geven om de openbare gezondheid in gevaer te brengen, zal hetzelve hierover de plaetselijke Commissie van geneeskundig toezicht een schriftelijk verslag vragen over de middelen die er dienen aengevoerd te worden om in het bestaende gevaer te voorzien.”
In haar brief vroeg het College aan de Commissie om een verslag waarin de middelen werden voorgesteld om deze huizen en beluiken te saneren. Op basis van dit verslag nam het Schepencollege de nodige besluiten om de vermelde woningen te doen verbeteren of zelfs te doen sluiten. Het reglement gaf het College immers de toelating om deze bewoning van ongezonde huizen en verblijfplaatsen te verbieden.27
In de bewaarde briefwisseling van 1866 van de stedelijke gezondheidsdienst28 handelden een aantal brieven over de wantoestanden op het vlak van huisvesting in de Lierse binnenstad. Meestal werd voor de locatie van de woningen enkel de straat vermeld naast de naam van de eigenaar. Aan de hand van de Poppkaart van Lier en de bijhorende legger slaagden we erin de juiste locatie van deze probleemwoonsten terug te vinden.
Poppkaart
Philippe Christian Popp (1805-1879) was oorspronkelijk ambtenaar bij het kadaster. In 1827 promoveerde hij tot controleur van het kadaster en in 1839 begon hij met de uitgave van de Journal de Bruges, die uitgroeide tot de grootste liberale krant van de stad. Omdat aan zijn krant een drukkerij en steendrukkerij was verbonden, begon hij voor eigen rekening de kadastrale kaarten en leggers te drukken. Dit groeide uit tot de Atlas cadastral parcellaire de la Belgique. In de periode van 1840 tot 1880 werden ongeveer 1.800 van de 2.566 Belgische gemeenten op die manier uitgegeven.
Popps kaarten en leggers geven de toestand weer van één bepaald moment wanneer de kaart werd vervaardigd. Om de veroudering van de gegevens te verdoezelen, vermeldde Popp het tijdstip niet. Voor de Lierse kaarten konden we achterhalen dat ze in 1868 werden vervaardigd, dus twee jaar na de cholera-epidemie, wat voor onze studie een grote meevaller was.29
Bij elke Popp-kaart hoort ook een legger, een boekje van 10 tot 50 pagina’s, afhankelijk van de grootte van de gemeente, dat een overzicht geeft van de kadastrale eigendomartikels. Elk artikel omvat de naam van de eigenaar (of groep eigenaars), hun beroep en woonplaats. Daaronder volgt een lijst van percelen die men bezat, met de vermelding van het grondgebruik of bebouwing alsook de grootte. De legger geeft verder van elk perceel en gebouwde kadastrale inkomensklasse en het kadastraal inkomen weer. Verder bevat het een alfabetische index met namen van de eigenaars met verwijzing naar hun kadastraal nummer en een lijst van de percelen onderverdeeld per sectie. Hiermee kan men de eigenaar van een bepaald perceel of gebouw op de kaart terugvinden.
Localisatieprobleem: nieuwe huisnummering in 1865
De leefplek van de cholerapatiënt, zoals vermeld in het doodsoorzakenregister en in de lijst met choleragevallen en -doden die naar de provinciegouverneur werd gestuurd, werd genoteerd met een wijknummer en het volgnummer in die wijk, zoals b.v. ‘wijk 2 nr. 217’.
Vanaf 1865 werd door de gemeenteraad een nieuw huisnummeringsysteem doorgevoerd zoals we ze vandaag nog kennen, namelijk de straatnaam met het huisnummer. Omdat er geen kaart gekend is met vroegere indeling van de wijken en met de nummering van de huizen per wijk, is het zo goed als ondoenbaar om de nummering per wijk over te zetten naar de nieuwe nummering per straat. De enige juiste maar zeer omslachtige methode voor deze omzetting bestaat erin het bevolkingsregister van 1861-1865 (met huisnummering per wijk) te vergelijken met het bevolkingsregister van 1866-1870 (met de nieuwe huisnummering). Het toeval wil dat J. Mortelmans30 in het midden van vorige eeuw concordantietabellen had opgesteld tussen huisnummer en kadastraal nummer. Deze tabellen werden in 1980 gedeponeerd bij het Lierse stadsarchief, maar zijn tot op heden onvindbaar. In het kader van dit onderzoek was het dan ook ondoenbaar om de exacte locatie of juiste huisnummer te vinden van iedere choleralijder.31
Situering van de ongezonde woningen en beluiken
In de omgeving van de Kluizekerk waren er vier plekken die de aandacht van het stadsbestuur trokken. Vooreerst was er in de Kluizestraat de ‘Impasse St. Nicolas’ of beter bekend als Sint-Niklaaspoortje.32 Dit was een beluik van elf heel kleine huisjes zonder tuin of koer, eigendom van weduwe Boeckx, een rentenierster. De weduwe had nog dergelijke kleine huisjes in eigendom in de Deensestraat. Volgens het schepencollege liet de luchtverversing in de huisjes veel te wensen over en door het slechte wegdek met kasseien kon het afvalwater niet afvloeien. Dat de toestand ernstig was, blijkt uit een andere brief van het schepencollege van 17 juli 1866 waarin de weduwe drie dagen de tijd kreeg om de nodige aanpassingen te doen. Men had het ondermeer over een walgelijke beerput onder de voordeur. Ze moest een ondergrondse afvoergoot plaatsen en omdat de elf huisjes geen waterpomp of drinkbaar water hadden, werd ze eveneens verplicht een pomp voor drinkbaar water te installeren en de afvoer hiervan aan te sluiten op de bovenvermelde goot. Blijkbaar had ze deze belofte eerder aan het schepencollege gedaan. Verder moesten de ramen kunnen geopend worden. Het college dreigde ermee om de elf huisjes te sluiten en onbewoonbaar te verklaren als ze de aanpassingen niet zou doen. Tot slot schreef het schepencollege dat ze nog niet klaar was met deze weduwe Boeckx. In een ander schrijven had ze het over de andere huisjes van weduwe in de Deensestraat, waaraan letterlijk ook een geurtje hing. Het begon ons duidelijk te worden dat deze weduwe een rasechte huisjesmelkster was.33
Iets verderop in de Hazenstraat bevond zich een beluik met acht kleine huisjes zonder hof of koer, eigendom van de heer Crols, een kantkoopman. Ook hier was de luchtverversing en de slechte afwatering een probleem. De huizen hadden ‘geene genoegzame luchtvernieuwing vooral de afwatering van dezelve niet genoegzaam verzekerd en in den gang tot aene huizen leidende is de goot alleen lijk met eene plank bedekt de uitwazemingen dier bederven geduriglijk den luchtkring en zijn hoogst schadelijk voor de gezondheid.’ Het schepencollege drong aan om een onderaardse goot te installeren.
Niet ver daar vandaan in de Lindenstraat vormden de drie huisjes van bakker Van Reusel ook een probleem voor het stadsbestuur. Zij waren volledig ingesloten door andere woningen en slechts bereikbaar met een gang vanuit de Lindenstraat. Volgens een brief van het schepencollege waren deze woningen onbewoonbaar wegens ‘gebrek van lucht en als hebbende geene genoegzame hoogte noch uitgestrektheid’. Ze vraagt dringend maatregelen te nemen. De dag daarop komt er al een antwoord van de heer Van Reusel. Hij vroeg zich af op welke manier de toestand nog verbeterd kon worden. Hij vond immers ‘wat dat de open lucht langs vore betreft deze is mij dunkens zeer voldoende.’
In de Ketelaarstraat was een huis, eigendom van de heer Loots met in het midden een sterfput dat ‘veroorzaakt er zeer nadelige uitwasemingen.’ Joannes Baptist Loots was een bakker en bezat naast zeven huizen ook vele weilanden en terreinen in Lier.
Van in het begin van de cholera-epidemie was de Kattenstraat een probleemstraat. We telden er niet minder dan 16 choleragevallen, waarvan 8 overlijdens. Na de Lindenstraat en de Peperstraat had deze straat in de binnenstad de meeste sterfgevallen. Ook hier viel het schepencollege over de toestand van drie kleine huisjes van de heer Cornelis, winkelier, in een klein steegje dat uitgaf op de Kattenstraat en achteraan grensde aan een vlietje. Het moet daar een ware slijkpoel geweest zijn. Ook hier drong men aan op verbetering.
In de Deensestraat achter het Zwartzusterklooster bevonden zich vijf kleine huisjes die achteraan grensden aan de Kerkhofmolenloop. Ze waren eigendom van de weduwe Boeckx, die ook de huisjes in de Kluizestraat bezat (zie hierboven). Het schepencollege schreef hierover: ‘deze impasse laat zeer veel te wenschen over. De put van het gemak loopt over, in de slecht gevloerde open plaats liggen mesthoopen en de afwatering is er onmogelijk geworden’. Het eerste grote huis aan de ‘impasse’ werd bewoond door weduwe Blockhuizen. Hierover schreef men in het rapport: ‘…is in zulkdanigen staat dat het zou moeten gesloten worden als er geene onmiddelijke veranderingen aan geschieden’.
Op het einde van de Gasthuisvest tegen het Jezuïetenklooster bevond zich een groot beluik van 25 huisjes rond een driehoekige binnenplaats. Het was eigendom van de heer Struyf. Volgens het rapport van het schepencollege liet de afwatering ook hier te wensen over.
In een steeg die uitkwam op de Antwerpsestraat ter hoogte van de kruising met Kolveniersvest lagen zeven huisjes verborgen die eigendom waren van weduwe Van den Hout-Van der Auwera. Deze huizen hadden vooraan geen toegang tot verse lucht omdat de vensters vermoedelijk niet konden geopend worden. Ze waren laag van verdieping, hadden vaak vaste vensters en in de gang die de verbinding vormde met de Antwerpsestraat bevond zich een put met stilstaand bedorven water. De afwatering van de huizen was ook hier onvoldoende. De eigenares kreeg volgende opdracht ‘de waterloop op de Antwerpse Nieuwland uitkomende moet met een onderaardsche goot vervangen worden hare afleiding hebben in de stadsriool en de waterloop op de opene plaats van achter moet insgelijks eene onderaardsche goot worden gemaakt… ‘In een brief van 10 augustus 1866 werd de eigenares voor de laatste maal door het schepencollege aangemaand en kreeg ze acht dagen de tijd om de toestand te normaliseren.
Ergens was er op het Antwerpse Nieuwland (nu brede Antwerpsestraat) nog een steeg ‘de Kwakkelengang’ die we niet konden lokaliseren. Hier liep de put van het ‘gemak’ over, de waterloop en de sterfput in de aanpalende hof waren verstopt.
In de Kluizevest vandaag Predikherenlaan bevonden zich vier huisjes aan een steegje. Ze waren eigendom van de heer Van der Wee. Het schepencollege viel over het feit dat de toiletten binnenshuis waren geplaatst. Wat vandaag als normaal wordt beschouwd was midden 19de eeuw blijkbaar ‘hoogst nadelig aan de gezondheid’.
In Lispernieuwland, vandaag F. Peltzerstraat, bevond zich een steeg met huizen die toebehoorden aan de heer Geuens, Van Nuffel en juffrouw Van Aertselaar. Het verslag van het schepencollege vermeldt hierover het volgende: ‘een stinkend water dat de lucht bederft voor die huizen blijft stilstaan in een gedekten gang boven de grond loopt en boven de grond blijft loopen tot aan de stadsriool gelegen op het Lispernieuwland.’ Het College schreef de eigenaars aan en vroeg hen de toestand te verbeteren door een ondergrondse goot aan te leggen naar de stadsriool.
Verder was er nog in de F. Peltzerstraat een gang, over weduwe Swaan, dicht bij de heer Tongres, maar die konden we niet lokaliseren. ‘Deze gang is in zeer slechten staat door mest en gruishoopen, onvoldoende afwatering en opgepropte sterfput’, lazen we nog.
Verder waren er nog de vier huizen in een gang, eigendom van juffrouw Claes, in de Lisperstraat. Ze bezaten geen opendraaiende ramen, er was een ‘vuile modderachtige goot welke boven den grond in gemelden gang loopt te beginnen aan uw huizen tot aan de straat. De uitwasemingen dier bederven geduriglijk den luchtkring en zijn hoogst schadelijk voor de openbare gezondheid’. Er werd voorgesteld een onderaardse goot aan te leggen en te verbinden met de stadsriool in de Lisperstraat.
Ergens in de Lisperstraat was er nog ‘een lei nevens de heer Avontroodt’. Ook hier waren er gruis- en mesthopen, alsook een onvoldoende afwatering.
Besluit
Lier ontsnapte in 1866 niet aan de heersende cholerapandemie. De nabijheid van Antwerpen zorgde voor vele contacten waardoor de ziekte zich kon verspreiden. De werken aan de Antwerpse verdedigingsgordel door Lierse dagloners zorgde voor de verspreiding van de ziekte in Lier. Deze dagloners vertrokken iedere maandag naar Antwerpen om te werken aan deze verdedigingsgordel en kwamen de zaterdag daarop terug naar Lier. Onderwijl verbleven ze in Antwerpse logementshuizen en brachten bij hun terugkomst cholera mee terug naar Lier.
De ongezonde woonsituaties in bepaalde Lierse wijken zorgde ervoor dat de cholera een goede voedingsbodem vond om zich te verspreiden. Hiermee werd eveneens het bewijs geleverd dat cholera een typische ziekte is die goed kan gedijen in een verpauperde stedelijke context. Een zorgenkind te meer waren de talrijke stegen in de stad. Het stadsbestuur spande zich in om de woon- en leefomstandigheden in de arbeiderswijken te verbeteren.
Het bovenstaande onderzoek laat ons toe het profiel te schetsen van het Lierse choleraslachtoffer. De cholera spaarde geen enkele leeftijd. Toch werden vooral zeer jonge kinderen tussen 0 en 5 jaar en personen tussen 61 en 70 jaar getroffen. Hij of zij kwam uit de arbeidersklasse en woonde in de 1ste wijk (Looks). Uit ons onderzoek kwam naar voren dat de ziekte een verpauperd stedelijke context zoals het Looks nodig heeft om zich te verspreiden.
Het Lierse ziekenhuis was de hoofdrolspeler in de bestrijding van de ziekte. Een groot deel van de choleraslachtoffers kwam terecht in het ziekenhuis. Opmerkelijk hierbij was dat veelal welgestelden daar geen toevlucht zochten en zich liever thuis lieten verplegen. De cholerapandemie vormde een nieuwe stimulans voor de bouw van een nieuw ziekenhuis aan de Mechelse poort. Het zal tot 1873 duren voor dit nieuwe ziekenhuis in gebruik wordt genomen.
- Vermoedelijk is klere of kolere, zoals in ‘krijg de k(o)lere’, afgeleid van het Franse woord colère, dat 'woede' betekent. Dat Franse woord is dan weer een verbastering van het Latijnse colera, waar cholera ook aan is ontleend. https://historiek.net/krijg-de-kolere/63430
- COMER 1974, p. 72-73
- DEVOS 2020
- JOHNSON 2019, p. 184-194
- VELLE 1997, p. 95-100
- VAN DE CASTEELE en VANDENBROELE 1977, p. 140-141
- VAN DE VIJVER 1969, p. 13
- Het verhaal van de strijd van dr. John Snow en de geestelijke Henry Whitebread tegen de cholera in Londen en tegen de miasmisten wordt meesterlijk beschreven in: JOHNSON 2008. Zie ook: MOORE 2019, p. 190-191
- BOECKX 2007, p. 394-398
- VAN DE VIJVER 1984, p. 31-38
- Z.N. 2020, p. 3
- SUENENS en DE STAERCKE 2005, p. 254- 256
- VELLE 1985, p. 213-242
- SAL, Doodsoorzaakregisters
- Hier werd meestal ‘ouvrier’ of ‘bourgeoise’ ingevuld. Het was voor ons niet duidelijk op welke basis dit gebeurde
- SAL,Briefwisseling 1866, gezondheidsdienst, registre indicatif
- VAN DE VIJVER 1984, p. 31. / SAL, Briefwisseling 1866, gezondheidsdienst
- Rapportsur l’administration et la situation des affaires de la ville de Lierre, année 1865-1866, p. 5. In 1866 sterven in Lier 453 personen op een bevolking van 15.271 inwoners.
- VERBAEYS 2008, p. 58 en 87
- Omschrijving van de wijken (zie voor afbeelding: BREUGELMANS 1990, p. 48-51) / 1ste wijk: tussen Binnennete, stadsvesten, Rechtestraat, H. Geeststraat, Berlaarsestraat, Looks en Berlarij / 2de wijk: tussen Binnennete, stadsvesten, De Werf, Rechtestraat, H. Geeststraat, Berlaarsestraat en Berlarij / 3de wijk: tussen Binnennete, stadsvesten, Grote Markt, Antwerpse straat, zijde Begijnhof / 4de wijk: tussen Binnennete, stadsvesten, Grote Markt, Antwerpse straat, zijde Kartuizers / 5de wijk: de Kuip (een zone van 500mbuiten de stadswallen rond de stad) / 6de wijk: tussen Antwerpsesteenweg en Kleine Nete of het Hagenbroek / 7de wijk: tussen Antwerpsesteenweg en Nete (Lachenen, Boomlaar, Mechelsesteenweg) / 8ste wijk: tussen Nete en Kleine Nete (Mijl, Spreet, Kloosterheide, Kesselsesteenweg)
- https://www.queteletcenter.ugent.be/epidemieen/
- De huidige coronacrisis leverde eveneens verrassende cijfers op voor België wat betreft de sterftecijfers. Zie: DE PRETER 2022, p. 32-34 / VAN PEER 1968, bijlagen XI en XII
- DeLierenaar 1866, p. 2
- https://nl.wikipedia.org/wiki/Sint-Jozef_en_Bernarduskerk
- LIS 1977, p. 330-331
- LIS 1969, p. 99-102
- SAL, Briefwisseling 1866, gezondheidsdienst, brief 17/07/1866
- SAL, Briefwisseling 1866, gezondheidsdienst
- RONSIJN 2007 / VRIELINCK 2018 / Gedigitaliseerde Popp-kaarten en hun leggers zijn te vinden op de website van de Koninklijke Bibliotheek van België. Met dank aan Marc Mees voor raadplegen van de ‘legger’ en beide publicaties.
- Jos Mortelmans was auteur van enkele boeken en artikelen over Lier: LENS en MORTELMANS 1980 / MORTELMANS en VAN DER WEE 1963-1967 / MORTELMANS 1974
- VAN DESSEL 1980, p. 20
- Het betreft momenteel Kluizestraat 60. Eind jaren 70, begin jaren 80 waren die huisjes nog bewoond door veelal alleenstaanden, oude mensen en gastarbeiders. Ca. 1985 werd het geheel (nr. 60 + poort met achterliggende huisjes) verkocht. De huisjes werden afgebroken en er is een tuin van gemaakt. Met dank aan Walter Sluydts voor de info.
- SAL, Briefwisseling 1866, gezondheidsdienst, brief aan Marin Barbera 17/07/1866
BOECKX 2007
BOECKX K., 13 mei 1866. Cholera maakt 3000 doden, in: De 25 dagen van Antwerpen. Zwolle,2007, p. 394-398.
BREUGELMANS 1990
BREUGELMANS K. e.a., Historische stedenatlas van België. Lier. Brussel, 1990, p. 48-51
COMER 1974
COMER F.A., Geschiedkundig overzicht van de cholera in België, in: Wetenschappelijke tijdingen, 33, 1974, 2, p.72-73.
DE PRETER 2022
DE PRETER J., Alles bij elkaar genomen heeft België dit behoorlijk aangepakt, in: Knack, 3, 19 januari 2022, p. 32-34.
DEVOS 2020
DEVOSI., De cholera-epidemie van 1866 in Brussel: een reconstructie, 2020, https://www.queteletcenter.ugent.be/cholera/
JOHNSON 2008
JOHNSONS., Londen spookstad. Hoe een cholera-epidemie de wetenschap, de steden en de moderne wereld veranderde. Amsterdam, 2008, p. 48-60
LENS en MORTELMANS 1980
LENS A. en MORTELMANS J., Gids voor Oud Lier, Antwerpen, 1980.
LIS 1977
LISC., Proletarisch wonen in West-Europese steden in de 19de eeuw: van wildgroei naar sociale controle, in: BTNG-RBHC, VIII, 1977, 3-4, p. 330-331.
LIS 1969
LIS C., Woontoestanden en gangensaneringen te Antwerpen in het midden der 19de eeuw, in: BTNG-RBHC,I, 1969, 1, p. 99-102.
MOORE 2019
MOORE J.J., Pest en cholera. Geneeskunde door de eeuwen heen. Leuven, 2019, p. 190 en 191.
MORTELMANS en VAN DER WEE 1963-1967
MORTELMANS J. en VAN DER WEE H., Een historische wandeling: Lierse stadsbeeld in de 18een 19e eeuw, in: ’t Land van Ryen, 13-17, 1963 tot en met 1967.
MORTELMANS 1974
MORTELMANS J., Het Lierse Begijnhof. Lier, 1974.
RONSIJN 2007
RONSIJN W., De kadasterkaarten van Popp. Een sleutel tot uw lokale geschiedenis. Leuven, 2007.
SUENENS en DE STAERCKE 2005
SUENENS K. en DE STAERCKE A., Eén van hart en één van ziel. Geschiedenis van de Gasthuiszusters – Augustinessen van Lier 1130-2005, Brussel, 2005, p. 254- 256.
VAN DE CASTEELE en VANDERBROELE, 1977
VAN DE CASTEELE G. en VANDENBROELE M.C., De drinkwatervoorziening te Gent van 1866 tot 1923. Gent, s.n., 1977, p. 140-141.
VAN DE VIJVER 1984
VAN DE VIJVER S., Bestrijding van de cholera in Antwerpen tijdens de 19de eeuw, in: Tijdschrift voor Geschiedenis van Techniek en Industriële Cultuur, vol. 2 nr. 8, 1984, p. 31.
VAN DE VIJVER 1969
VAN DE VIJVER S., Cholera te Antwerpen 19de eeuw. Gent, RUG, Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, Sectie Geschiedenis, 1969, p. 13.
VAN DESSEL 1980
VAN DESSEL B., De beroeps- en sociale structuur van een Vlaamse stad in het begin van de 19e eeuw. Lier in 1846. Leuven, 1980, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KU Leuven), p. 20.
VAN PEER 1968
VAN PEER M., De bevolking van Lier in de XIXde eeuw (1801-1880). Algemene ontwikkeling, nuptialiteit, nataliteit en feconditeit. Leuven, 1968, deel II, bijlagen XI en XII.
VELLE 1997
VELLE K., België in de 19de eeuw. Gevolgen van de ‘blauwe dood’, in: Geschiedenis der Geneeskunde, jg.4, november 1997, p. 95-100.
VELLE 1985
VELLE K., Statistiek en sociale politiek: de medische statistiek en het gezondheidsbeleid in België in de 19de eeuw, in: BTNG-RBHC, XVI, 1985, 1-2, p. 213-242.
VERBAEYS 2008
VERBAEYS N., In de ban van de cholera: Brugge en Gent in 1866. Gent, 2008 (onuitgegeven masterscriptie, U. Gent), p. 58 en 87.
VRIELINCK 2018
VRIELINCK S., Grootse plannen. De kadastrale Atlas van België van P.C. Popp: genese en datering (1840-1880), Amsterdam, 2018.
Z.N. 2020
Z.N. Bruisend Berchem, jg.5 nr. 2 juni-augustus 2020, p. 3.
SAL, Doodsoorzaakregisters
SAL, Briefwisseling 1866,gezondheidsdienst.
De Lierenaar, 22/07/1866, p. 2.
Rapport sur l’administration et lasituation des affaires de la ville de Lierre, année 1865-1866, p. 5.
https://www.queteletcenter.ugent.be/epidemieen/
https://nl.wikipedia.org/wiki/Sint-Jozef_en_Bernarduskerk