Lira Elegans 2.0
Artikel nr.
4
-
12/2022

Lier of niet Lier?

De Duffelse tinvondst opnieuw onder de loep

Deze bijdrage verscheen eerder al onder de titel Lier of niet Lier. De Duffelse tinvondst revisited, in: Tinnewerck. Vlaamse Tinvereniging, 37, nr. 64, 2019, p. 14-25 en wordt hier met een aantal wijzigingen, aanvullingen en correcties opnieuw uitgegeven.

Tot een heel eind in de 16de eeuw was het gebruikelijk tijdens de maaltijd houten of metalen snijplankjes, zogenaamde teljoren (van het Frans tailloir, snijplank, snijbord) te gebruiken om brood, vlees en ander voedsel op te snijden.

Tinnen teljoren of snijplankjes – zowel ronde als rechthoekige – zijn redelijk zeldzaam. Als er dan al eens een wordt gevonden, is dat natuurlijk bijzonder, zeker als die in een bepaalde archeologische context wordt aangetroffen. Helemaal mooi wordt het, wanneer de teljoor voorzien is van duidelijke of herkenbare tinmerken.

1: De ruïnes van het kasteel Ter Elst in Duffel met de waterput op de binnenplaats

Dat was het geval met de teljoor die in 1982 werd gevonden in een waterput tijdens de restauratie van de kasteelruïnes Ter Elst in Duffel (België, prov. Antwerpen) (afb. 1). De vondst was belangrijk genoeg om in een artikel te behandelen. Stéphane Vandenberghe heeft er dan ook terecht een korte maar degelijke en onderbouwde bijdrage aan gewijd.1 De totale tinvondst bestond uit een ronde teljoor, een tweeorig kommetje en een lepel.

Datering

Door het ontbreken van een duidelijke stratigrafische en archeologische context was deze vondst jammer genoeg niet nauwkeurig te dateren, Er is hooguit nog wat steengoed gevonden, maar dat kan dateren uit de 15de, 16de eeuw of nog later. De waterput was namelijk niet op een deskundige manier door een archeoloog opgegraven, maar de voorwerpen waren aan het licht gekomen bij het ruimen van de waterput. Wanneer ze evenwel in de waterput zijn beland en of ze er ook gelijktijdig in zijn terecht gekomen, is bijgevolg niet uit te maken.
Het is verleidelijk een verband te leggen tussen de verwoesting van het kasteel in 1584 en het moment waarop de tinnen voorwerpen in de waterput zijn terechtgekomen. De ‘deponering’ hoeft echter allerminst met zulk een dramatische gebeurtenis samen te hangen. De kans dat die objecten evenals de vele potscherven en ander materiaal toevallig en geheel los van elkaar – bv. tijdens een afwas – per ongeluk in de put zijn gevallen of er met opzet in gegooid zijn, is vele malen groter en waarschijnlijker.

Enkel een vergelijking met gelijkaardige of verwante voorwerpen (de teljoor, het kommetje en de lepel) en de merken konden voor een datering enige houvast bieden. Deze drie voorwerpen werden door de auteur bij gebrek aan voldoende archeologische context dan ook voorzichtigheidshalve in de 16de eeuw gedateerd. Zowel ronde als rechthoekige teljoren zijn in ieder geval bekend, zowel als archeologische vondst als afgebeeld op schilderijen, sinds de eerste helft van de 15de eeuw. Het gebruik ervan bleef tot ruim in de zestiende eeuw gangbaar tot deze snijplankjes stilaan werden verdrongen door de nieuwere, uit Spanje of Italië overgewaaide eetborden met boord, een type dat we nu nog dagelijks gebruiken.2 Op basis hiervan mogen we er inderdaad van uitgaan dat de Duffelse teljoor uit de 16de eeuw dateert.

Identificatie van de merken

De teljoor (diam. 21,7 cm) (Duffel, Gemeentebestuur, Erfgoedcollectie, inv. nr. D.355) (afb. 2 en 3) draagt op de rand van de snij- of eetzijde, op de twee uiteinden van een denkbeeldige middellijn, tegenover elkaar geplaatste merken die jammer genoeg deels onleesbaar zijn geworden door corrosie of slijtage (afb. 4).

2: Teljoor, voorzijde (Duffel, Gemeentebestuur, Erfgoedcollectie, inv. nr. D.355)
3: Teljoor, keerzijde (Duffel, Gemeentebestuur, Erfgoedcollectie, inv. nr. D.355)
4: De plaatsing van de merken.

Enerzijds een redelijk groot, opvallend merk met wapenschild (afb. 5): drie kepers ingeschreven in een rond merk (diam. 2,1 cm). Het schild zelf is aan weerszijden versierd met onduidelijk waar te nemen gestileerd rankwerk of rolwerk. Een eventuele bekroning kan door de beschadiging en corrosie niet meer onderscheiden worden.3

5: Merk: wapenschild met drie kepers

Anderzijds vinden we aan de tegenovergestelde kant van de middellijn vermoedelijk twee, gedeeltelijk over elkaar heen geslagen merken (afb. 6): een gekroonde hamer en een geknield, op een bazuin blazend engeltje in een staande rechthoek.

6: Engelmerk (meestermerk?) geslagen over een gekroonde hamer heen

Stéphane Vandenberghe heeft de merken op het bord gelezen als enerzijds het Lierse stadsmerk (een gekeperd wapenschild waarvan de schildhouders (twee leeuwen) wel vermoed maar niet te herkennen zijn) en anderzijds een hamermerk waaronder of waarin een naar links geknielde engel te zien is. De auteur schijnt hamer en engel als één merk te zien.4 In het merk met het wapenschild herkende de auteur het stadswapen en bijgevolg het stadsmerk van Lier.

De vindplaats: kasteel Ter Elst in Duffel

Laten we eerst even teruggaan naar de plaats waar de teljoor boven water is gekomen, namelijk het kasteel Ter Elst in Duffel.5 Dit is een versterkt en omwald hof op de rechteroever van de Nete.6 (afb. 7, 8 en 9)

7: Praetorium Ter Elst omstreeks 1700 (uit: J. Le Roy, Brabantia illustrata, continens accuratissimam omnium castellorum et praetoriorium nobilium Brabantiae … descriptionem, Leiden – Amsterdam-’s-Gravenhage, 1705
8: Meester Joannes, Middenpaneel van het drieluik van de Heilige Maagschap van Heilige Anna in opdracht van Antonius Tsgrooten, 34ste abt van Tongerlo (1504-1530), 1513-1515, Brasschaat, Kerk Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen (Maria Ter Heide). © KIK-IRPA, Brussel - www.kikirpa.be
9: Detail met het kasteel Ter Elst uit: Meester Joannes, Drieluik van de Heilige Maagschap van Heilige Anna, 1513-1515, Brasschaat, Kerk Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen (Maria Ter Heide). © KIK-IRPA, Brussel - www.kikirpa.be

Het was een van de vele versterkte hoven of hoeven aan beide oevers van de Rupel, de (Beneden-)Nete en de Grote Nete. Het hof was sinds 1356 tot 1796 eigendom van de abdij van Tongerlo.7 (afb. 10) Het werd bewoond door de rentmeester van de abdij die verantwoordelijk was voor de goederen van de abdij in Duffel en omgeving. Er was tevens een laathof of lagere rechtbank gevestigd. Vanaf 1609 diende het ook als pastorie van de kerk van Duffel. De abdij van Tongerlo bezat namelijk sinds het begin van de 15de eeuw het patronaatsrecht in de parochie van Duffel, zodat het paters van de abdij van Tongerlo waren die er als pastoor aangesteld waren. In 1584, tijdens de Opstand in de Nederlanden werd het kasteeltje gedeeltelijk verwoest, maar kort nadien heropgebouwd. Het fraaie gebouw met vijf torentjes bleef bewaard tot aan het begin van de Eerste Wereldoorlog toen het opnieuw grotendeels verwoest werd. De ruïnes bleven nog staan tot de gemeente Duffel het domein in 1974 verwierf en er plannen voor de consolidering werden opgemaakt.

10: Detail uit het kaartboek van de abdij van Tongerlo, 1660 (Abdijarchief Tongerlo, Sectie III, C.12)

Liers of niet?

Tot nog toe is de tinnen teljoor het enige tinnen object van vóór de 18de eeuw dat aan Lier kan gelinkt worden. Wanneer we de merken op de teljoor echter aan een nader onderzoek onderwerpen, stellen er zich wel enkele problemen, vooral dan wat het stadsmerk betreft.

Tinmerken ouder dan de 18de eeuw identificeren is vaak een heikele zaak en bij nog oudere merken wordt het helemaal lastig. Ze zijn vaak moeilijk leesbaar door slijtage of corrosie, maar zelfs in het gunstigste geval hebben we doorgaans erg weinig aanknopingspunten wegens gebrek aan vergelijkingsmateriaal of de schaarste aan bronnen.
In het geval van de Duffelse teljoor leek het evenwel vrij eenvoudig: op de eetzijde staat een groot merk met een duidelijk leesbaar wapenschild met drie kepers. Dit komt overeen met het stadswapen van het nabijgelegen Lier. De identificatie lag dan ook voor de hand.
Echter, de afmetingen van het bewuste merk (diam. 2,1 cm) zijn voor tinmerken uit de 15de of 16de eeuw redelijk ongewoon. De schaarse bekende 15de- en 16de-eeuwse merken uit de Nederlanden bestaan inderdaad meestal uit (een deel van) het wapenschild van de betreffende stad, maar zijn over het algemeen veel kleiner. Voorbeelden hiervan kennen we bijvoorbeeld uit Mechelen, Antwerpen, Amsterdam, Rotterdam, Leiden en andere steden.8 (afb. 11 en 12)

11: Stadskeur van Leiden (16de eeuw) (uit: 25 jaar Nederlandse Tinvereniging)
12: Stadskeur van Gouda (16de eeuw) (uit: 25 jaar Nederlandse Tinvereniging)

Later en vooral vanaf de 17de eeuw waren de stadsmerken bovendien ook vergezeld van de initialen van de tinnegieter gezien het feit dat het de tinnegieter zelf was die in alsmaar meer steden de keurmerken zelf op zijn producten sloeg en niet de keurmeesters of waardeerders, (afb. 13) (dit in tegenstelling tot wat bv. gebruikelijk was bij zilversmeedwerk).9 Hoewel dit keursysteem al zeker sedert het einde van de 15de eeuw in zwang was, blijkt dat in de praktijk de verwerking van de initialen in de merken pas vanaf circa 1600 stilaan algemeen verbreid geraakten.

13: Stadskeur Gent met initialen van de tinnegieter (ca. 1657) © Philippe Probst

Door de slijtage en de corrosie is het bovenste deel van het merk op de teljoor niet duidelijk te onderscheiden, maar we hebben niet de indruk dat er initialen aanwezig waren, maar hooguit een schildbekroning. Ook de versiering aan weerszijden van het schild is veeleer ongewoon voor een ‘officieel’ tinmerk maar sluit wel aan bij de voorstelling van wapenschilden in de 16de eeuw.
Op grond van de grootte en het uitzicht van het merk rijst dus de vraag of het stadsmerk op de teljoor wel als een stadskeur mag aangezien worden.
Het wapenschild van de stad Lier met de drie kepers (afb. 14 en 15) komen we inderdaad tegen op de merken van de Lierse tinnegieters uit de 18de en 19de eeuw.10 Voor zover bekend is er evenwel niets geweten over ordonnanties voor de Lierse tinnegieters, dus ook niet of al in de 15de of 16de eeuw de verplichting gold het Lierse stadswapen op tinnen voorwerpen te slaan.11

14: Zegel van de stad Lier, 1653 (Rijksarchief Antwerpen, Archief van de stad Lier, Abdij van Nazareth, Chartarium, 29 juli 1653)
15: Wapen van de stad Lier, 1692 (Archief Lier, 36, Eedboek van de magistraten en stadsofficieren, aalmoezeniers enz., deel 1, 1692-1795)

Gezien de bekende Lierse tinmerken uit de 18de eeuw en naar analogie met andere Brabantse en Vlaamse steden, mogen we er geredelijk vanuit gaan dat die verplichting ook in Lier van kracht was, wellicht ook al in de 15de of 16de eeuw, maar zekerheid daarover hebben we voorlopig niet.
De toeschrijving van Stéphane Vandenberghe van het tinmerk aan Lier is dus geheel legitiem en volkomen begrijpelijk. Het papkommetje bijvoorbeeld kon aan de hand van het ruitvormige merk zonder de minste twijfel aan Mechelen worden toegeschreven. Het lag dan ook voor de hand het snijplankje met het duidelijke merk met wapenschild met drie kepers met Lier in verband te brengen. Duffel ligt immers ongeveer halverwege deze twee steden (ca. 6 km) en was zowel over de Nete en de Dijle als over de weg vlot te bereiken. In dit in de 16de eeuw welvarende dorp zal men zeker uit beide steden en allicht uit nog andere centra goederen hebben geïmporteerd.

Wanneer we het tinmerk met het wapenschild echter nader onderzoeken en vergelijken met de schaarse tinmerken uit de 15de en 16de eeuw, dan vallen er toch enkele vraagtekens te plaatsen bij de identificatie als Liers stadsmerk. Het wapen van Lier vertoonde inderdaad al tenminste sedert de 15de eeuw grotendeels dezelfde kenmerken als het huidige stadswapen: van zilver, drie kepers van keel (rood) gedekt met een gouden kroon en gehouden door twee leeuwen van hetzelfde.12 (afb. 16)

16: Wapen van de stad Lier (tot 1988)

Op het tinmerk zijn uiteraard geen heraldische kleuren te zien, maar ook geen aanduiding door middel van gestandaardiseerde arceringen voor de weergave van de kleuren in zwart-wit zoals dat in de heraldiek pleegt te gebeuren. Dit thans algemeen gebruikt systeem werd immers pas in 1638 definitief op punt gesteld door de Italiaanse jezuïet Silvester Petra-Sancta (1590-1647). Voordien bestonden wel reeds vergelijkbare systemen, maar de interpretatie ervan is allerminst eenduidig, omdat de verschillende heraldici en geleerden elk aan hun eigen systeem vasthielden en die konden onderling nogal verschillen.13 Hoe dan ook, op het voorliggende tinmerk vonden we geen sporen van arceringen die op een kleuraanduiding zouden kunnen wijzen.
Daarom lijkt het ons nuttig het merk ook eens vanuit een andere invalshoek te bekijken. Door de grootte van het merk evenals het ontbreken van initialen zou het hier misschien wel eens om een eigendomsmerk kunnen gaan. En de meest voor de hand liggende eigenaar is in dit geval natuurlijk de abdij van Tongerlo. Het wapen van deze abdij was ‘van goud, drie kepers van keel [rood]’ met uitkomende abtsstaf of getopt met een mijter. Weergegeven zonder kleuren noch arceringen is het wapenschild zelf identiek aan dat van de stad Lier. De eventuele andere stukken zoals schildbekroning, schildhouders enz. zijn op het merk óf niet aanwezig óf verdwenen door slijtage en corrosie. Dit wapen vinden we op tal van documenten en voorwerpen van de abdij, zoals boekbanden of kaarten.14 (afb. 17, 18 en 19)

17: Het wapen van de abdij van Tongerlo (eigendomsstempel op 16de-eeuwse boekband)
18: Het wapen van de abdij van Tongerlo (eigendomsstempel op 16de-eeuwse boekband)
19: Het wapen van de abdij van Tongerlo in het kaartboek van de abdij, 1660 (Abdijarchief Tongerlo, Sectie III, C.12)

Bovendien blijkt het ook voor te komen op het zegel van het laathof van Ter Elst (afb. 20). Dit zegel bestond uit het wapenschild van Tongerlo met uitkomende kromstaf waarvoor de Bourgondische vuurslag, geflankeerd door de letters A en T (Abbatia Tongerloensis) en het randschrift S . DER . LATE . VA . TOGHERLOE . IDE . HOVE . TEL (seghel der laten van Tongherloe inden hove ter Elst). Dit zegel, dat grote overeenkomst vertoont met het merk op de tinnen teljoor, werd in 1512 door keizer Maximiliaan en diens kleinzoon Karel (de latere keizer Karel V) aan het laathof verleend.15 Bovendien vertoont ook de versiering, zoals weergegeven op de tekening, aan weerszijden van het wapen – een gestileerd palmblad of -tak – grote overeenkomst met de helaas sterk verweerde versiering op het tinmerk.
Op grond hiervan menen we het merk met de drie kepers te mogen identificeren als het eigendomsmerk van de abdij van Tongerlo of – wat waarschijnlijker is – van het laathof en/of het kasteel Ter Elst en zou de teljoor dus dateren van na 1512.

20: Het zegel van het laathof van Ter Elst in Duffel (uit: Van Spilbeeck 1888, p. 182)

Het hamer- en engelmerk

Voor de twee andere merken op de teljoor lag het iets moeilijker, want over de Lierse tinnegieters uit de 16de eeuw zijn wel enkele namen bekend, maar gegevens over voorschriften voor het merken van het tin ontbreken. Het hamermerk maar ook het engelmerk zijn in de 16de eeuw vrij courante tinmerken en kwamen in heel wat steden in de Nederlanden voor, dus wellicht ook in Lier.
Deze merken stellen ons dus voor een ander probleem, nl. dat van de schaarste aan concrete gegevens uit ordonnanties uit de betrokken periode. Van slechts enkele steden uit de omgeving beschikken we over ordonnanties met kwaliteitsvoorschriften en de daarmee samenhangende tinmerken.

21: Het hamermerk op de teljoor waarover een engelmerk is geslagen

Het hamermerk (gekroonde hamer) (bewaard gedeelte: 0,6 cm x 0,9 cm) (afb. 21) is zonder enige twijfel een kwaliteitsmerk dat in de 15de en 16de eeuw vrij algemeen voorgeschreven was in diverse, ook naburige steden als Brussel,16 Antwerpen17  en Mechelen voor het fijn tin, dit is geslagen of gehamerd en gedraaid tin (m.n. schotels en ander ‘platwerk’).18 Over welke stad het hier wel zou gaan, is vooralsnog niet na te gaan. Van Mechelen weten we alleszins dat in 1520 de gekroonde hamer moest geslagen worden op het schotelwerk.19 In het geval van de teljoor in kwestie ontbreekt dan wel het merk met het stadswapen met Sint-Rombout. De mogelijkheid bestaat dat het hier een Liers kwaliteitsmerk betreft, maar voorschriften op dit vlak zijn, zoals gezegd, voor die periode uit de Netestad niet bekend. Voorlopig valt er dus geen zinnige conclusie uit te trekken.

Over dit hamermerk is zoals reeds gezegd een engelmerk geslagen (0,7 cm x 0,6 cm). Een engelmerk was doorgaans – vooral vanaf de 17de eeuw – een courant kwaliteitsmerk, maar in dit geval mag het – gezien de aanwezigheid van een kwaliteitsmerk, meer bepaald de gekroonde hamer – mogelijk geïnterpreteerd worden als het persoonlijke merk van een tinnegieter, diens meesterteken dus. Ook hier is het op dit moment onmogelijk – zeker door het ontbreken van initialen – er een naam van welke tinnegieter uit welke stad dan ook aan te koppelen. De engel kan verwijzen naar de familienaam of bv. de naam van het huis, maar kan natuurlijk ook om een geheel andere reden gekozen zijn.

Op de keper beschouwd: een vergissing is licht gebeurd

Het komt wel meer voor dat stadsmerken wat op elkaar lijken en dus met elkaar kunnen verward worden: denken we maar aan die van Leuven en Dendermonde, of Amsterdam en Bergen-op-Zoom.

Ook Lierse tinmerken (afb. 22) – met het erg herkenbare wapen met de drie kepers – lijken soms haast als twee druppels water op die van andere steden. Zo hebben de steden Menen20 (afb. 23) en Bielefeld (D.)21 (afb. 24) beide ook een wapenschild met drie kepers dat ook – zonder kleuraanduiding – in tinmerken, vooral de roosmerken, van de respectieve steden voorkomt en die dus erg gelijkend zijn aan die van Lier. Ze zijn dan ook – zoals al gebleken is – moeilijk van elkaar te onderscheiden en dus licht te verwarren.22 Nu komt daar ook nog eens het eigendomsmerk van de abdij van Tongerlo of van het laathof van Ter Elst bij.23

22: Roosmerk van de Lierse tinnegieter Guilielmus D’Hulst, midden 18de eeuw (particuliere verz., Lier)
23: Roosmerk van de niet-geïdentificeerde Menense tinnegieter GV (1761) (uit: Dangis 2014, p. 260, nr. 3321)
24: Roosmerk van de Bielefelder tinnegieter Johann Ephraïm Gottfried Epping (particuliere verz.) © Jean-Pierre Van Damme

Het papkommetje en de lepel: herkomst en datering

Op het kommetje (h. ca. 5,6 cm, diam. ca. 15,8 cm, b. (met oortjes) 17,5 cm) (afb. 25) komen twee merken voor – een ruit waarin een wapenschild met de drie palen uit het stadswapen van Mechelen bekroond met een (dubbel?) kruisje (0,8 cm x 0,7 cm) (afb. 26) en (vermoedelijk) een druiventros24 als persoonlijk tinmerk (0,6 cm x 0,4 cm) (afb. 27).25

25: Kommetje met Mechelse merken (16de eeuw)
26: Stadsmerk van Mechelen (wapenschild met drie palen en een uitkomende kruisstaf, in een ruitvormig merk)
27: Meestermerk (?) van een Mechelse tinnegieter: druiventros

Op basis hiervan is dit kommetje toe te schrijven aan een vooralsnog niet geïdentificeerde Mechelse tinnegieter. Deze merken komen overigens perfect overeen met het voorschrift in de ordonnantie van het Mechelse tinnegietersambacht d.d. 16 september 1527 betreffende de werken van fijne keur die minder dan een pond wogen. Toen werd bepaald dat die ‘gesteken sullen worden drie cleyne tekenen om dat de voirs. andere [i.e. grote merken] dair toe te groot syn, dair toe dienende ende behoorende, dair mede men de selve cleyn stucken tekenen sal metten bytekene oick vanden meester diese gemaect heeft, te wetene […] de potten met eender ruyten daerinne de seven staken met eenen cruyskene […].’26 Dit kruisje verwijst naar de kruisstaf, een van de attributen van de Mechelse stadspatroon, Sint-Rombout die doorgaans als bisschop wordt voorgesteld. Of het feit dat hier misschien een dubbelkruis in te herkennen valt, te maken heeft met de oprichting van het aartsbisdom Mechelen in 1559 en dat dit merk dus van na dat jaar zou dateren, durven we hier niet te stellen omdat Sint-Rombout (of Rumoldus) zowel met een kromstaf (waardigheidsteken van een bisschop of abt) als met een kruisstaf, sedert de 16de eeuw een van de waardigheidstekens van een aartsbisschop, wordt afgebeeld.

Hieruit volgt enkel dat het kommetje ten vroegste na 16 september 1527 en vóór 23 september 1613 is vervaardigd, het moment waarop de Mechelse tinnegieters een nieuwe ordonnantie kregen met nieuwe voorschriften op het vlak van alliages en de daarbij horende tinmerken. Dit zegt uiteraard niets over het moment waarop dit kommetje in de put is gesukkeld. Het jaar 1527 geldt dan ook hooguit als datum post quem. Of dit ook voor de andere voorwerpen opgaat, is louter speculatie. Het kommetje kan in ieder geval met zekerheid worden geplaatst bij de schaarse 16de-eeuwse Mechelse tinnen voorwerpen.27 Het type zelf met de kleine ringvormige oortjes is in ieder geval bekend van andere 16de-eeuwse tinvondsten.28

Op de lepel (h. 19 cm, b. 5,8 cm) (afb. 28) konden we geen merken vinden en hij kan dan ook enkel stilistisch met een ruime marge gedateerd worden. Dit type lepel met een vijgvormige bak en een steel met ronde, zeskantige of – in dit geval – ruitvormige doorsnede en recht afgesneden steeluiteinde wordt doorgaans gedateerd in de 2de helft van de 16de of het begin van de 17de eeuw.29

28: Lepel, 2de helft 16de – begin 17de eeuw

Conclusie

In het bovenstaande menen we elementen aangebracht te hebben waardoor het aanvaardbaar wordt dat het tinnen snijplankje dat in 1982 in het kasteel Ter Elst in Duffel is gevonden, niet noodzakelijk aan een Lierse tinnegieter moet worden toegeschreven, maar dat het erop voorkomende tinmerk met het wapenschild met de drie kepers meer dan waarschijnlijk mag geïdentificeerd worden als het eigendomsmerk van de abdij van Tongerlo die dit kasteel al sinds 1356 in bezit had – en waar de rentmeester van de abdij verbleef – of van het laathof dan wel kasteel zelf. We hebben deze stelling kunnen onderbouwen aan de hand van een aantal kenmerken, het voorkomen en de afmetingen van het merk, elementen die afwijken van andere eigentijdse stadsmerken voor tin, maar ook op heraldische en historische gronden. Een sluitend bewijs hiervoor is evenwel vooralsnog niet te geven. Dit brengt ook mee dat het teljoor na 1512 moet zijn vervaardigd.

De twee andere merken (hamer en engel) konden we jammer genoeg niet situeren, laat staan identificeren of verbinden met een stad. Niets sluit uit dat die wel aan een Lierse tinnegieter zouden kunnen worden toegeschreven, maar in de huidige stand van het onderzoek valt dat niet te bewijzen.

De vraag of het zogenaamde stadsmerk nu een stadskeur dan wel een eigendomsmerk is, stelt meteen het probleem van de interpretatie van eigendomsmerken aan de orde. Eigendomsmerken – op tin of andere materialen – zijn nog altijd een ondergeschoven kindje in de studie van het tin, ook al komen ze op tal van objecten voor en verschaffen ze vaak bijzonder interessante informatie over de oorspronkelijke eigenaar of gebruiker van het voorwerp. Hierbij een oproep om ook dit aspect van onze dagelijkse gebruiksvoorwerpen in kaart te gaan brengen en aan een systematisch onderzoek te onderwerpen.

Hoe dan ook, de kans is groot dat het oudste gekende Lierse tinnen voorwerp niet meer aan Lier mag worden toegeschreven.

Download het artikel

Bewaar je dit artikel graag apart op je computer? Of lees je een bijdrage toch liefst nog op papier? Alle artikels zijn beschikbaar in een aangename pdf.

Download het artikel

Marc Mees (°1957) studeerde kunstwetenschappen aan de  KULeuven en was tot voor kort werkzaam als adviseur bij de dienst Erfgoed van de provincie Antwerpen. Van hem verschenen al verscheidene publicaties over het Lierse erfgoed en de geschiedenis van de stad.

Download het artikel

Bewaar je dit artikel graag apart op je computer? Of lees je een bijdrage toch liefst nog op papier? Alle artikels zijn beschikbaar in een aangename pdf.

Download het artikel

Marc Mees (°1957) studeerde kunstwetenschappen aan de  KULeuven en was tot voor kort werkzaam als adviseur bij de dienst Erfgoed van de provincie Antwerpen. Van hem verschenen al verscheidene publicaties over het Lierse erfgoed en de geschiedenis van de stad.

Voetnoten
  1. VANDENBERGHE 1982-1983, p. 479-482 (later opnieuw lokaal verschenen VANDENBERGHE 1991, p. 20-23 en in Tinnewerck. Vlaamse Tinvereniging, 37, nr. 64, 2019, p. 33-35). De vondst was door de auteur reeds eerder gesignaleerd: VANDENBERGHE 1983, p. 14-15 en is recent ook nog vermeld in WUYTS 2018, p. 39.
  2. Zie o.a. VERSTER 1954, p. 29 en afb. 42; DUBBE 1978, p. 223-224; AMSTERDAM-ANTWERPEN-ROTTERDAM 1979, p. 156, nr. 54 (rechthoekig) (Antwerpen) en 279-280, nrs. 273 (rond), en 274 (rechthoekig) (beide Rotterdam); ZWOLLE 1980, p. 140-146; DEXEL 1981, p. 32 en afb. 31; TER MOLEN, RUEMPOL & VAN DONGEN 1986, p. 47-48; SINT-NIKLAAS 1988, p. 27; RUEMPOL & VAN DONGEN 1991, p. 83 en 128; VREEKEN 1994, p. 113; DUBBE 2012, p. 134; OSTKAMP 2013, p. 261.
  3. Afgebeeld in VANDENBERGHE 1982-1983, p. 480. Zie ook DANGIS 2014, p. 235, nrs. 3009-3011.
  4. Tony Dangis interpreteerde de gekroonde hamer en de engel als twee afzonderlijke merken. DANGIS 2014, p. 235, nr. 3010-3011.
  5. Over het kasteel Ter Elst bestaat tot nog toe geen recente gedegen studie en gegevens moeten uit publicaties allerhande bij elkaar gesprokkeld worden. Zie o.a.: VAN SPILBEECK 1888, p. 178-182; DOM 1925; DOM s.a.; DOM 1950-1964, p. 321-380, en vooral 341-345.
  6. Over dit drieluik en het erop afgebeelde kasteel, zie: BLANCKAERT 1991, p. 96-105.
  7. DOM 1950-1964, p. 341-344; ERENS & KOYEN 1958, p. 221-222, nr. 1045 (Verkoop van het goed Ter Elst onder Duffel door Jan van Ymmersele aan de abt van Tongerlo, d.d. 2 oktober 1356) en p. 222-224, nr. 1046 (Het recht op de goederen van Ter Elst worden op verzoek van Godevaert van Ymmersele overgedragen van Philips van Polanen op de abt van Tongerlo, d.d. 2 oktober 1356).
  8. MECHELEN 2002, p. 73-74; AMSTERDAM-ANTWERPEN-ROTTERDAM 1979, p. 137-140, 196-198, p. 255-262.
  9. Zie hierover o.a. MEES 1990, p. 89.
  10. Bijvoorbeeld het merk van Joannes Baptista Raymondus Van de Velde (werkzaam 1766-1805).
  11. DE PROOST 1989, p. 21-22.
  12. Afbeelding van het wapen op een zegel uit 1422 in: BERGMANN 1873, pl. tussen p. 38 en 39. Zie SERVAIS 1955, p. 136 en 806-807 en VIAENE-AWOUTERS & WARLOP 2002, p. 605-607. Sedert 1988 is de markiezenkroon (verwijzend naar het markizaat of markgraafschap van Antwerpen) vervangen door een stedenkroon. Zie: DUERLO 1998, p. 104-105.
  13. PAMA 1961, p. 67 e.v.; zie o.a. ook https://en.wikipedia.org/wiki/Silvester_Petra_Sancta; https://nl.wikipedia.org/wiki/Heraldische_kleur
  14. GORIS 2001, p. 184, kaart IV, 3 en p. 187, kaart IV, 4.
  15. VAN SPILBEECK 1888., p. 180 (afb.).
  16. In Brussel was het gekroonde hamermerk voor fijn tin – het platwerk of geslagen, i.e. gehamerd tin – voorgeschreven in de ordonnantie van 1658. Het moest gemerkt worden met de gekroonde hamer en de engel Sint-Michiel. Zie: VAN DER ELST 1970, p. 75 en 201. Daar oudere ordonnanties voor deze stad in 1695 tijdens het bombardement van de stad door generaal Villeroy verloren zijn gegaan, mogen we wel aannemen dat het hamermerk ook voordien al in Brussel voorgeschreven was.
  17. Het gekroonde hamermerk was in Antwerpen zeker al in de 15de eeuw voor gedraeyt voorgeslagen ten verplicht. AMSTERDAM-ANTWERPEN-ROTTERDAM 1979, p. 44.
  18. Over hamermerken, zie o.a.: MEES 1990, p. 98-100.
  19. VAN AUTENBOER 1962, p. 50.
  20. Menen voerde in het Ancien Regime als wapen ‘van zilver drie kepers van sabel (zwart), maar in de loop van de 19de eeuw werd de kleur van de kepers veranderd in keel. SERVAIS 1955, p. 143 en 807-809. Grafisch en op een tinmerk maakte dat evenwel visueel geen verschil met bijvoorbeeld dat van Lier. Zie ook DANGIS 2014, p. 260, nrs. 3320-3322; WULLUS 2008b, p. 19-20. Pierre Wullus wees in deze bijdrage en in de voorafgaande bijdrage over Lier reeds op de opvallende overeenkomst tussen het wapen (en impliciet dus ook de tinmerken) van deze twee steden. (WULLUS 2008a, p. 16).
  21. PIEPER-LIPPE 1980, p. 89-90, nrs. 46, 47 en 48. (zie ook nrs. 49 en p. 91, nr. 57 en p. 92, nr. 60). Vanaf ongeveer 1700 verschijnt het ‘Bielefelder Sparrenwappen’ in combinatie met het roosmerk (in het hart van de roos, net als in Lier) en in de loop van de eerste helft van de 18de eeuw komt het, als attribuut bij het engelmerk, voor als herkomstaanduiding. PIEPER-LIPPE 1980, p. 70.
  22. Zie bv. DANGIS 2014, p. 236, nrs. 3024-3025. De auteur heeft, kennelijk – en niet onbegrijpelijk – op basis van het hartschild met de drie kepers in het roosmerk, geconcludeerd dat het hier om het merk van een Lierse tinnegieter gaat. De onvolledige en wat moeilijk leesbare naam […]EPPING op het engelmerk heeft hij geïnterpreteerd als de naam van de Lierse tinnegieter Ludovicus Cornelis van Dingenen (1806-1871 (DE PROOST 1989, p. 105-106), hoewel op het roosmerk duidelijk de initialen I.G.E. staan.  In werkelijkheid gaat het hier om een bij ons weten nog niet beschreven roosmerk van een lid van de Bielefelder tinnegietersfamilie Epping, hoogstwaarschijnlijk Johann Ephraim Gottfried (°1737). Zowel zijn vader Amelinck Epping als zijn broer Christian Friedrich Epping waren als tinnegieter werkzaam in Bielefeld. En van beiden zijn werken en merken bekend. Zie PIEPER-LIPPE 1980, p. 90 en 92.
  23. Er zijn uiteraard nog andere gemeenten of steden met een gelijkaardig wapenschild, zoals bijvoorbeeld Maisières, Scherpenheuvel en Zichem, maar daar waren voor zover bekend tijdens het Ancien Regime geen tinnegieters werkzaam of er is nog geen tin van geïdentificeerd. SERVAIS 1955, p. 807-810.
  24. Dit teken kan – omgekeerd dan – mogelijk ook als een boompje gezien worden.
  25. Hetzelfde merk treffen we ook aan op een diep bord met gewelfd plat (diam. 17,5 cm, h. 2,8 cm) dat in 1997 is opgegraven op de site Den Regendonck in Poederlee. Hier wordt het gedateerd in de late 16de of vroege 17de eeuw. Daar het begeleidende stadsmerk niet herkend is als Mechels, maar mogelijk Amsterdam, werd het bord als Noord-Nederlands geclassificeerd. Ondertussen is het duidelijk dat ook dit bord het Mechels stadswapen draagt en dat de merken voldoen aan de Mechelse voorschriften voor tin van de cleynen of derden kuere: die moesten gemerkt worden metten seven staken (i.e. het gewone Mechelse wapenschild) ende metten bytekene vanden meester diese gemaect heeft (VAN AUTENBOER O.C., p. 158, III en 159, VIII). Zie: OOST 2000, p. 108-109.  
  26. VAN AUTENBOER 1962, p. 50 en 159, art. IX. Deze ordonnantie bleef van kracht tot 23 september 1613. Het kommetje was ook opgenomen in de tentoonstelling over Mechels tin. Het werd daar in de 16de eeuw gedateerd en de merken correct gesitueerd ca. 1527-1613. MECHELEN 2002, p. 25 en 75.  
  27. Voor een bespreking van eerder gevonden 16de-eeuws Mechels tin, zie: MOMMENS 1976, p. 175-184 en de voorwerpen die opgenomen zijn in de tentoonstellingscatalogus MECHELEN 2002, p. 23-25.
  28. Zie bv. DUBBE 1978, p. 122 (Rotterdam); ZWOLLE 1980, p. 144;  RUEMPOL & VAN DONGEN 1991, p. 127; BEEKHUIZEN 1998, p. 32, afb. 28-29. (Leiden en ’s-Hertogenbosch); DUBBE 2012, p. 135; OSTKAMP 2013, p. 258.
  29. Zie diverse vergelijkbare voorbeelden in KLIJN 1987, p. 54-57; en voor Antwerpse en Amsterdamse voorbeelden in: AMSTERDAM-ANTWERPEN-ROTTERDAM 1979., p. 176, nr. 89 en 219-221, nrs. 164-170.

Copyright van de foto’s: © Marc Mees, tenzij anders vermeld

Literatuuropgave

BEEKHUIZEN 1998

BEEKHUIZEN J.F.H.H., De schoonheid van het oude tin. Een overzicht van vijf eeuwen tin, ’s-Hertogenbosch, 1998

BERGMANN 1873

BERGMANN A., Geschiedenis der stad Lier, Lier-Brussel-Antwerpen, 1873

BLANCKAERT 1991

BLANCKAERT G.,  ‘Identificatie van een voorstelling van het kasteel Ter Elst uit het begin van de zestiende eeuw’, in: Duffla, 3, juli-sept. 1991, p. 96-105

DANGIS 2014

DANGIS T.J., Tinmerken van België en naburige steden, 15de-21ste eeuw. Poinçons d’étain belge et villes avoisinantes, 15e-21e siècle. De signis stanneis intra Belgarum proximarumque civitatum fines repertis, Kessel-Lo, 2014

DE PROOST 1989

DE PROOST W., Lierse tinnegieters. Bijdrage tot de geschiedenis der Lierse tinnegieters en loodgieters van de 15de tot de 19de eeuw, Berlaar, 1989

DEXEL 1981

DEXEL Th., Gebrauchsgerättypen, Band II. Das Metallgerät vom Spätmittelalter bis ins 19. Jahrhundert, München, 1981

DOM 1925

DOM E., ‘Het Kasteel “Ter Elst” te Duffel’, in: Gazet van Antwerpen, 10/11 januari 1925 (en De Standaard, 12 januari 1925);

DOM 1950-1964

DOM E., ‘De pastorijen – Kasteel Ter Elst’, in: Dufflaea, 1950-1964, p. 321-380

DOM s.a.

DOM E., Het kasteel Ter Elst te Duffel, s.l.e.a.

DUBBE 1978

DUBBE B., Tin en tinnegieters in Nederland, 2de uitg., Lochum, 1978

DUBBE 2012

DUBBE B., Huusraet. Het stedelijk woonhuis in de Bourgondische tijd, Hoorn, 2012

DUERLO 1998

DUERLO L. (eindred.), Van evers en heiligen. Wapens en vlaggen van de gemeenten in de provincie Antwerpen, Antwerpen, 1998

ERENS & KOYEN 1958

ERENS M.A. en KOYEN H.M. (ed.), De oorkonden der abdij Tongerlo. Tekstpublikatie, dl. 4, Tongerlo, 1958,

GORIS 2001

GORIS J.M. (red.), Een kaartboek van de abdij Tongerlo 1655-1794, Brussel, 2001

KLIJN 1987

KLIJN E.M.C.F., Eet- en sierlepels in Nederland tot ca. 1850, Lochem-Gent, 1987

MEES 1990

MEES M., ‘’Op dat een yegelic weten mach wat hij daer af coept’. Tinmerken in de Zuidelijke Nederlanden en het prinsbisdom Luik tijdens het Ancien Regime’, in: VAN VLIERDEN C. en SMEYERS M. (eds.), Merken opmerken. Merk- en meestertekens op kunstwerken in de Zuidelijke Nederlanden en het Prinsbisdom Luik. Typologie en methode, Leuven, 1990, p. 85-112

MOMMENS 1976

MOMMENS A., ‘Mechels tinwerk uit de 16de eeuw’, in: MONBALLIEU A., DOGAER G. en DE SMEDT R. (red.), Studia Mechliniensia. Bijdragen aangeboden aan Dr. Henry Joosen ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag, Mechelen, 1976, p. 175-184

OOST 2000

OOST T., Metalen voorwerpen in: WILLEMS J. en ACKERMANS J., Opgravingen te Poederlee op de site ‘Den Regendonck’ (status quo 1997), Lille, (2000), p. 104-110

OSTKAMP 2013

OSTKAMP S., Aen taefele. Eten en leven in de late middeleeuwen. De collectie Aad Penders, Hoorn, 2013

PAMA 1961

PAMA C., Rietstap’s handboek der wapenkunde, 4de uitg., Leiden, 1961

PIEPER-LIPPE 1980

PIEPER-LIPPE M., Zinn im nördichen Westfalen. Münsterisches Zinn bis 1700, Minden-Ravensberger Zinn, Dülmener Zinn (Westfalen. Mitteilungen des Vereins für Geschichte und Altertumskunde Westfalens, des Westfälischen Landesmuseums für Kunst- und Kulturgeschichte, des Landeskonservators von Westfalen-Lippe, 21. Sonderheft), Münster, 1980

RUEMPOL & VAN DONGEN 1991

RUEMPOL A.P.E. en VAN DONGEN A.G.A., Pre-industriële gebruiksvoorwerpen. Pre-industrial Utensils, 1150-1800, Amsterdam-Rotterdam, 1991

SERVAIS 1955

SERVAIS M., Wapenboek van de provinciën en gemeenten van België, Brussel, 1955

TER MOLEN, RUEMPOL & VAN DONGEN 1986

TER MOLEN J.R., RUEMPOL A.P.E. en VAN DONGEN A.G.A., Huisraad van een molenaarsweduwe. Gebruiksvoorwerpen uit een 16de-eeuwse bodeinventaris, Rotterdam-Amsterdam, 1986

VAN AUTENBOER 1962

VAN AUTENBOER E., ‘Het Mechelse tingietersambacht’, in: Bijdragen tot de Geschiedenis inzonderheid van het oud hertogdom Brabant, 45, 1962, p. 5-197

VAN DER ELST 1970

VAN DER ELST E., Tinwerk en tingieters in de stad Brussel, onuitg. lic. verh. RUG, Gent, 1970

VAN SPILBEECK 1888

VAN SPILBEECK W., De abdij van Tongerloo. Geschiedkundige navorschingen, Lier-Geel, 1888, p. 178-182

VANDENBERGHE 1982-1983

VANDENBERGHE S., ‘Een 16de-eeuwse tinvondst uit het kasteel Ter Elst te Duffel’, in: Antiek, 17, 1982-1983, p. 479-482 (ook verschenen in: Duffla. Driemaandelijks tijdschrijft van de Heemkundige Kring Jos Resseler, 3, 1991, 1, p. 20-23)

VANDENBERGHE 1983

VANDENBERGHE S., ‘Archeologische waarnemingen bij de restauratie- en consolidatiewerken van het Hof ter Elst te Duffel (Antw.)’, in: Archeologica mediaevalis, 6, 1983, p. 14-15

VANDENBERGHE 1991

VANDENBERGHE S., ‘Een 16de-eeuwse tinvondst uit het kasteel Ter Elst te Duffel’, in: Duffla. Driemaandelijks tijdschrijft van de Heemkundige Kring Jos Resseler, 3, 1991, 1, p. 20-23

VERSTER 1954

VERSTER A.J.G., Tin door de eeuwen, Amsterdam, 1954

VIAENE-AWOUTERS & WARLOP 2002

VIAENE-AWOUTERS L. & WARLOP E., Gemeentewapens in België. Vlaanderen en Brussel, dl. I. Vlaanderen A-L, Brussel, 2002

VREEKEN 1994

VREEKEN H., Kunstnijverheid Middeleeuwen en Renaissance. Decorative Art Middle Ages and Renaissance, Amsterdam, 1994

WULLUS 2008a

WULLUS P., ‘De Belgische tinmerken, aflevering 10: Leuze, Liège, Lier’, in: Tinnewerck, nr. 42, jrg. 26, 1, 2008

WULLUS 2008b

WULLUS P., ‘De Belgische tinmerken, aflevering 11: Luxembourg, Mechelen, Menen’, in: Tinnewerck, nr. 43, jrg. 26, 2, 2008, p.

WUYTS 2018

WUYTS L., Te wapen. Duffel in 50 wapenschilden, Duffel, 2018, p. 39

Tentoonstellingen

AMSTERDAM-ANTWERPEN-ROTTERDAM 1979

Keur van tin uit de havensteden Amsterdam, Antwerpen en Rotterdam. (tent. cat.), Amsterdam-Antwerpen-Rotterdam, 1979

MECHELEN 2002

Tin ten toon. Tin uit Mechelen 1350-1900 (tent. cat.), Mechelen, 2002

SINT-NIKLAAS 1988

Wie het kleine niet eert. Aspecten van het burgerlijke huisraad in de Nederlanden van de 15de tot de 17de eeuw. (tent. cat.), Sint-Niklaas, 1988

ZWOLLE 1980

Thuis in de late middeleeuwen. Het Nederlands burgerinterieur 1400-1535. (tent. cat.), Zwolle, 1980

Meer artikels

Alle artikels